Publicitad E▼
agarrar (v.)
vangen, graaien, grabbelen, grissen, grijpen, beetkrijgen, beetnemen, beetpakken, vastgrijpen, houden, vasthouden, boeien, pakken, vastpakken, vatten, dichtknijpen, aandrukken, vastdrukken, knellen, klemmen, inklemmen, toeknijpen, omklemmen, omsluiten, omspannen, omstrengelen, omvatten, halen, opvangen, buitmaken, gevangennemen, aanklampen, krijgen, oplopen, een ziekte oplopen, opdoen, meepakken, oppikken, bemachtigen
Publicidad ▼
Ver también
agarrar (v.)
agarrar (v.)
agarrar (v.)
agarrar (v.)
comprendre (fr)[Classe]
agarrar (v.)
agarrar (v.)
alcanzar; coger; apoderarse de; capturar; atrapar[ClasseHyper.]
adquirir, cobrar, conseguir, recibir, sacar, tomar[Hyper.]
captor - botín, cacería, captura, presa, redada[Dérivé]
catch (en)[Domaine]
agarrar (v.)
attraper quelqu'un (fr)[Classe]
agarrar (v.)
tomber malade (fr)[Classe]
adolecer, caer enfermo, enfermar, enfermarse, ponerse enfermo[Hyper.]
catching, contracting (en)[Dérivé]
catch (en)[Domaine]
agarrar (v.)
agarrar (v. tr.)
prendre (fr)[Classe]
agarrar (v. tr.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,046s