Publicitad R▼
apelar (v.) (jurisprudencia)
in beroep gaan, in hoger beroep gaan, in beroep gaan tegen, inschakelen, appelleren aan, een beroep doen op, appelleren, appel aantekenen
apelar a (v.)
aanroepen, appelleren, appelleren aan, een beroep doen op, in beroep gaan (jurisprudence), in beroep gaan tegen (jurisprudence), in hoger beroep gaan (jurisprudence), inroepen, inschakelen, zich beroepen op
apelar contra (v.) (jurisprudencia)
appelleren, appelleren aan, een beroep doen op, in beroep gaan (jurisprudence), in beroep gaan tegen (jurisprudence), in hoger beroep gaan (jurisprudence), inschakelen
apelar de (v.) (jurisprudencia)
appel aantekenen (jurisprudence), appelleren, appelleren aan, een beroep doen op, in beroep gaan (jurisprudence), in beroep gaan tegen (jurisprudence), in hoger beroep gaan (jurisprudence), inschakelen
Publicidad ▼
Ver también
apelar (v. intr.) [jurisprudencia]
arrostrar, desafiar, jugar contra, retar[Hyper.]
tribunal de apelación - apelación - apelante, recurrente - apelable - apelante[Dérivé]
apelar (v. intr.) [jurisprudencia]
apelar (v. intr.)
protéger (fr)[Classe]
decir[Classe]
(abogada; defensor; defensora; partidario), (defensa)[termes liés]
alegar, declarar[Hyper.]
alegato, defensa, ruego, súplica - abogado[Dérivé]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,031s