AUFZEIGEN : traducción de AUFZEIGEN (alemán) en neerlandés


   Publicitad R▼


 » 
alemán árabe búlgaro checo chino coreano croata danés eslovaco esloveno español estonio farsi finlandés francés griego hebreo hindù húngaro indonesio inglés islandés italiano japonés letón lituano malgache neerlandés noruego polaco portugués rumano ruso serbio sueco tailandès turco vietnamita
alemán árabe búlgaro checo chino coreano croata danés eslovaco esloveno español estonio farsi finlandés francés griego hebreo hindù húngaro indonesio inglés islandés italiano japonés letón lituano malgache neerlandés noruego polaco portugués rumano ruso serbio sueco tailandès turco vietnamita

Definición y significado de AUFZEIGEN

Traducción

auf Achse (adv.)

aan de gang zijn

auf Achse (adv.) (Gesprächs.)

onderweg, op weg

auf allen vieren kriechen (v.)

op handen en voeten kruipen

auf andere Art und Weise (adv.)

op een andere manier

auf betrügerische Weise (adv.)

leugenachtig, op bedrieglijke wijze

auf Bitten (+ génitif)

op verzoek van, van de kant van

auf dem Bauch liegen vor (v.) (+ datif)

de hielen likken van  (informeel)

auf dem flachen Lande (adv.)

buiten, op het platteland

auf dem Fuße folgen (v.)

op de hielen zitten, op de voet volgen

auf dem Gebiet (+ génitif)

op het gebied van

auf dem Heimweg (adv.)

huiswaarts, naar huis, thuis

auf dem Hinweg (adv.)

op de heenreis, op de heenweg

auf dem Holzweg sein (v.) (zwanglos)

dwalen  (literary), zich misrekenen, zich vergissen, zich vergissen in

auf dem Kerbholz haben (v.)

op zijn kerfstok hebben

auf dem Lande (adv.)

buiten, op het platteland

auf dem Pferd (adv.)

te paard

auf dem platten Lande (adv.) (Gesprächs.)

buiten, op het platteland

auf dem Rücksitz (adv.)

achterin, erachter

auf dem Rückweg (adv.)

op de terugreis, op de terugweg

auf dem Weg (adv.)

op pad, op stap, op weg

auf den Beinen

op de been

auf den ersten Blick (adv.)

in één oogopslag, onmiddellijk

auf den Fersen sitzen (v.) (+ datif)

op de hielen zitten, op de voet volgen

auf den Grund gehen (v.)

napluizen, ontrafelen, pluizen, pluizen in, uitpluizen

auf den Hals laden (v.) (+ datif)

in de maag splitsen, op de hals schuiven, opleggen, opschepen

auf den hinteren Plätzen (adv.)

achterin, erachter

auf den Markt bringen (v.)

op de markt brengen

auf den Namen (+ génitif)

in naam van, op naam van, t.n.v.  (afkorting;verkorting), ten name van, uit naam van

auf den Namen .. gemeldet sein (v.)

op naam staan van

auf den Namen .. lauten (v.)

op naam staan van

auf den Schlips treten (v.)

op de tenen trappen

auf den Strich gehen (v.)

pezen, prostitueren, tippelen, zich prostitueren

auf den Thron verzichten (v.)

afstand doen van de troon

auf den Zehen gehen (v.)

op zijn tenen

auf der anderen Seite (+ génitif)

aan de andere kant van

auf der Bühne stehen (v.)

toneelspelen

auf der einen Seite (adv.)

aan de ene kant

auf der faulen Haut liegen (v.)

aftroggelen, lanterfanten, luieren, luilakken, niksen  (gemeenzaam), rentenieren, verkletsen, verleuteren

auf der Flöte spielen (v.) (Musik;Noten)

op de fluit spelen  (muziek)

auf der Flucht

in, uit de pas

auf der Flucht (adj.)

op de vlucht

auf der Hälfte (+ génitif)

op de helft van

auf der Hälfte (adv.)

in het midden, middenin, op de helft

auf der Hinreise (adv.)

op de heenreis, op de heenweg

auf der Hinterseite (adv.)

achterin, erachter

auf der Höhe bleiben (v.) (+ génitif)

bijblijven, meekomen, op de hoogte blijven

auf der Höhe bleiben von (v.) (+ datif)

op de hoogte blijven van

auf der Oberfläche schwimmen (v.)

aan de oppervlakte drijven, bovendrijven

auf der Rückfahrt (adv.)

op de terugreis, op de terugweg

auf der Rückreise (adv.)

op de terugreis, op de terugweg

auf der Rückseite (adv.)

achterin, erachter

auf der Rückseite von (+ datif)

aan de achterkant van

auf der Schneckenpost

met een slakkegangetje

auf der Stelle (adv.)

in één oogopslag, onmiddellijk

auf der Stelle treten

op de pas plaats maken

auf der Suche sein nach (v.) (+ datif)

op zoek zijn naar

auf der Trompete blasen (v.) (Musik;Noten)

op de trompet blazen  (muziek), trompet blazen  (muziek), trompetten  (muziek), trompetteren  (muziek)

auf die Beine kommen (v.)

op je benen gaan staan

auf die gleiche Höhe kommen (v.)

op gelijke hoogte komen

auf die Hühneraugen treten (v.)

op de tenen trappen

auf die leichte Achsel nehmen (v.)

onderschatten, onderwaarderen

auf die Linie achten (v.)

aan de lijn doen

auf die Nerven gehen (v.)

op de zenuwen werken

auf die Palme bringen (v.) (Gesprächs.)

op stang jagen

auf die Pfandleihe bringen (v.)

naar de lommerd brengen

auf die Post bringen (v.)

doen toekomen, op de post doen, posten

auf die Probe stellen (v.)

op de proef stellen

auf die schlanke Linie achten (v.)

aan de lijn doen

auf die Seite legen

overhellen

auf die Spitze treiben (v.)

op de spits drijven

auf die Straße gehen (v.)

de straat op gaan

auf die Straße setzen (v.) (Gesprächs.)

op straat zetten

auf die Waage bringen (v.) (Gesprächs.)

een gewicht hebben van, wegen

auf diese Weise (adv.)

op deze wijze, op die manier

auf dieser Seite (+ génitif)

aan deze kant van

auf dieser Seite (adv.)

aan deze kant, aan deze zijde

auf Draht

bijdehand

auf eigene Faust

op eigen houtje

auf einen Ritt (adv.) (Gesprächs.)

in één keer, in één klap, in één ruk

auf einer Karte darstellen (v.)

carteren, in kaart brengen, karteren

auf einer Pfeife blasen (v.)

op een fluitje blazen

auf einige Entfernung (adv.)

op afstand

auf einmal (adv.)

tegelijkertijd

auf freiem Fuß

op vrije voeten

auf frischer Tat ertappen (adv.)

op heterdaad

auf frischer Tat ertappen (v.)

op heterdaad betrappen

auf Grund

op grond van

auf Grund gelaufen sein (v.)

aan de grond

(auf) gut Glück (n.)

mogelijkheid

auf gut Glück (adv.)

op goed geluk, willekeurig

auf halbem Wege (adv.)

halfweg, halverwege

auf immer (adv.)

permanent, vast, voor altijd, voorgoed

auf irgendeine Weise

op de een of andere manier

auf jeden Fall (adv.)

hoe dan ook, in elk geval, in ieder geval

auf jemands Wohl trinken

drinken op

auf jmds. Wünsche eingehen (v.)

zijn zin geven

auf keinen Fall (adv.)

helemaal niet, in geen geval

auf Kosten des Staates (adv.)

op kosten van de staat

auf Kredit

op krediet

auf Lager (adj.)

in voorraad, voorradig

auf lange Sicht (adj.)

op lange termijn

auf Lebenszeit (adv.)

voor het leven

auf Nahrung verzichten (v.)

vasten, zich onthouden van voedsel

auf Probe (adv.)

op proef, op zicht, ter inzage

auf Rechnung (+ génitif)

op rekening van

auf Reisen (adj.)

in de vlucht, vliegend

auf Reisen gehen (v.)

op reis gaan

auf Schusters Rappen reisen (v.)

met de benenwagen gaan, te voet gaan

auf seine Rechnung nehmen (v.) (figurativ)

op zich nemen  (figuurlijk;oneigenlijk)

auf seine Seite bringen (v.)

aan zijn kant krijgen, op zijn hand krijgen

auf seine Seite ziehen (v.)

aan zijn kant krijgen, op zijn hand krijgen

auf sich beruhen lassen (v.)

achterlaten, bedenken met, laten, overlaten aan

auf sich herabrufen (v.)

over zich afroepen

auf sich nehmen (v.)

nemen, op zich nemen, zich belasten met

auf sich nehmen (v.) (figurativ)

op zich nemen  (figuurlijk;oneigenlijk)

auf sich warten lassen (v.)

dralen, op zich laten wachten

auf sich zukommen lassen (v.)

iets op zijn beloop laten, op zich laten afkomen

auf Stelzen gehen (v.)

op stelten lopen, steltlopen

auf Stelzen laufen (v.)

op stelten lopen, steltlopen

auf Strand laufen (v.)

stranden, vastlopen

auf Tatsachen beruhend (adj.)

daadwerkelijk, doeltreffend, effectief, effektief, feitelijk

auf Teufel komm raus

uit alle macht

auf Tonband aufnehmen

op de band opnemen, registreren

auf Tonband aufnehmen (v.)

op de band zetten, opnemen, tapen

auf Touren bringen (v.)

het toerental opvoeren

auf und ab (adv.)

op en neer

auf und ab gehen (v.)

ijsberen, op en neer lopen

auf und nieder (adv.)

op en neer

auf Veranlassung (+ génitif)

op instigatie van

auf Veranlassung von (+ datif)

op instigatie van

auf Verlangen (+ génitif)

op verzoek van, van de kant van

auf Vordermann bringen (v.) (figurativ)

in het gareel brengen  (figuurlijk;oneigenlijk)

auf welche Art und Weise (adv.)

op welke manier, op welke wijze

auf welche Weise (adv.)

op welke manier, op welke wijze

auf Wiederhören

afscheid, houdoe

auf Wiederhören (adv.)

adieu  (oud), aju  (gemeenzaam), ajuus  (gemeenzaam), dag, doei, gegroet, het ga je goed, tot kijk, tot weerziens, tot ziens, vaarwel

auf Wiederschauen (adv.)

adieu  (oud), aju  (gemeenzaam), ajuus  (gemeenzaam), dag, doei, gegroet, het ga je goed, tot kijk, tot weerziens, tot ziens, vaarwel

auf Wiedersehen (adv.)

adieu  (oud), aju  (gemeenzaam), ajuus  (gemeenzaam), dag, doei, gegroet, het ga je goed, tot kijk, tot weerziens, tot ziens, vaarwel

auf Zehen (v.)

op zijn tenen

auf Zehenspitzen (v.)

op zijn tenen

aus sein auf

uit zijn op

nicht auf der Höhe sein über (v.) (+ accusatif)

niet geïnformeerd zijn over, niet op de hoogte zijn van

nicht auf der Höhe sein von (v.) (+ datif)

niet geïnformeerd zijn over, niet op de hoogte zijn van

sich werfen auf (v.) (+ accusatif)

zich werpen op

   Publicidad ▼

Traducción (Wikipedia)

AUF

AUF

Ver también

   Publicidad ▼

Diccionario analógico






zeigen (v.)


zeigen (v.)

air (en)[Hyper.]


zeigen (v.)

fahren[Hyper.]

Führer[Dérivé]





zeigen (v. tr.)








 

todas las traducciones de AUFZEIGEN

definición y sinónimos de AUFZEIGEN


Contenido de sensagent

  • traducción
  • definiciones
  • sinónimos
  • antónimos
  • enciclopedia

 

5652 visitantes en línea

computado en 0,218s