Definición y significado de BAJA

baja (adj.)

diep, laag, lage, laaggelegen

baja (n.)

baisse, aftreding, demissie, uittreding, opgaaf, opgave, ontslag, royement, verlaging, daling, flauwte, herfst, najaar, duikeling, instorting, val, verzakking, doorhanging, overhelling, doorzakking, ziekteverlof, gelaedeerde, oorlogsslachtoffer, uitvaller, gewonde, slachtoffer

bajá (n.)

pasja

bajar (v.)

hellen, naar beneden gaan, uitstappen, omverslaan, vellen, neerslaan, neerhalen, slechten, neertrekken, omrukken, omslaan, omsmijten, omverrennen, omverrukken, vloeren, omduwen, omgooien, omkantelen, omstoten, omtrekken, omverduwen, omvergooien, omverstoten, omvertrekken, omverwerpen, omwerpen, laten zakken, neerlaten, omlaaghalen, verlagen, temperen, lager zetten, afketsen, afschieten, verwerpen, lager/zachter zetten, afprijzen, afkoppelen, ontkoppelen, loskoppelen, afhaken, loshaken, naar beneden halen, afhalen, neerdalen, neerkomen, dalen, afdalen, bergafwaarts gaan, neergaan, bergaf gaan, afstappen, afstijgen, uitstijgen, aftrainen, verkleinen, minderen, verminderen, verminderen met, beknibbelen, beknibbelen op, besnoeien, korten, snoeien, gereduceerd, reduceren, terugbrengen, vallen, omvallen, zich laten vallen, wegzakken, zich terugtrekken, afgaan, bliksemen, donderen, donderstralen, duvelen, flikkeren, kletteren, kukelen, lazeren, mieteren, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, zakken, ebben, laten neerhangen, bungelen, scheef houden, schuin houden, leunen, overhangen, overslaan, uitwijken, geren, glooien, knikken, vissen, buigen, overhellen

bajar (v.) (figurado)

tanen, zakken, teruglopen, dalen, vallen

bajar (n.)

duikeling, instorting, val

bajar ()

dalen, verdwijnen, afbrokkelen, inzakken, zakken, in elkaar zakken, aflopen, hellen, afhellen, dompelen, dimmen, even neerlaten

bajo

in

bajo (adj.)

lage, middelmatig, laag, laag-, onder-, benedenst, onderst, beneden-, bescheiden, eenvoudig, min, laaghartig, gemeen, diep, laaggelegen, zacht, zwak

bajo (adv.)

beneden, laag, onder

bajo (n.)

basgitaar, basstem, ondiepte, bassiste, bassist, zitbank, bank, baszanger, bas, basinstrument, basviool, contrabas, beganegrond, gelijkvloers, parterre, benedenverdieping, begane grond, beletage, benedenhuis, benedenwoning, maaiveld, onderhuis, rez-de-chaussée, baspartij, boordsel, laagland, laagvlakte

bajo ()

onder, zacht, zachtjes, melodieus, melodisch, zoetvloeiend, honingzoet, lieflijk, eronder, op de onderkant, aan de onderkant, aan de onderzijde, onderop, op de onderzijde, beneden, klein, nietig, minuscuul, kort

a la baja (adv.)

afwaarts, beneden, naar beneden, neder, neer, neerwaarts, omlaag, onder, onderaan

área de baja presión (n.)

cycloon, depressie, lagedrukgebied, tornado, wervelstorm, wervelwind

baja de precios (n.)

prijsdaling

baja edad media (n.)

late middeleeuwen

baja por enfermedad (n.)

ziekteverlof

baja tensión (n.)

laagspanning

caja baja (n.)

kleine letter, minuskel, onderkast, onderkastletter

Cámara Baja (n.) (politics)

Huis van Afgevaardigden  (staatkunde)

corriente de baja tensión (n.)

zwakstroom

dar de baja (v.)

afstrepen, doorhalen, doorstrepen, oneervol ontslaan, royeren, schrappen, uitschrijven, wegstrepen

darse de baja (v.)

als lid bedanken, opzeggen, zich afmelden, zijn lidmaatschap opzeggen

decir en voz baja (v.)

fluisteren, inblazen, influisteren, lispelen, ruisen, toefluisteren

marea baja (n.)

afnemend tij, eb, laagtij, laagwater

planta baja (n.)

beganegrond, begane grond, beletage, bel-etage, benedenhuis, benedenverdieping, benedenwoning, gelijkvloers, maaiveld, onderhuis, parterre, rez-de-chaussée

temporada baja

buiten het seizoen, van het niet seizoen

temporada baja (n.)

laagseizoen, naseizoen, voorseizoen

tierra baja (n.)

laagland

bajar a tierra (v.)

aan land gaan, aan wal gaan, landen, ontschepen, van boord gaan

bajar a un rango inferior (v.)

declasseren, degraderen, in rang verlagen, terugzetten

bajar con (v.)

beknibbelen, beknibbelen op, besnoeien, gereduceerd, korten, minderen, mogelijk maken zo klein, reduceren, terugbrengen, verkleinen, verminderen, verminderen met, zo klein mogelijk maken

bajar de (v.)

afstappen, afstijgen, aftrainen, uitstappen, uitstijgen

bajar de a bordo (v.)

aan land gaan, aan wal gaan, landen, ontschepen, van boord gaan

bajar de categoría (v.)

declasseren, degraderen, deklasseren, in rang verlagen, terugstellen, terugzetten

bajar el gallo (v.)

bedaren, een toontje lager zingen, inbinden, kalmeren, rustig worden, verstillen

bajar el tono (v.)

bedaren, een toontje lager zingen, kalmeren, rustig worden, verstillen

bajar la luz (v.)

vervagen, wegdoezelen

bajar las escaleras (v.)

de trap afgaan, de trap afkomen, de trap afstommelen

hacer bajar el precio (v.)

afdingen, afpingelen, dingen, marchanderen, pingelen

afirmar bajo juramento (v.)

onder ede bevestigen

bajo capa de

onder de dekmantel van, onder het mom van

bajo de arena (n.)

verzanding, zandbank, zandplaat, zeebank

bajo en calorías (adj.)

arm aan calorieën, arm aan kalorieën, caloriearm, kaloriearm

bajo influencia (adj.)

onder invloed

bajo los efectos del alcohol (adj.)

onder invloed

bajo relieve (n.)

bas-reliëf

bajo-relieve (n.)

bas-reliëf

bajo techo (adv.)

binnenshuis, in huis, naar huis, thuis

bajo tierra (adv.)

onderaards, ondergronds

bajo vientre (n.)

onderbuik, onderlichaam, onderlijf, zonnevlecht

barrio bajo (n.)

achterbuurt, bidonville, gribus, krot, krottenbuurt, krottenwijk, krotwoning, sloppenwijk, slum, slums

caer bajo (v.)

ressorteren onder, staan onder, vallen onder

calefacción bajo el suelo (n.)

vloerverwarming

calefacción bajo pavimiento (n.)

vloerverwarming

clarinete bajo (n.)

basklarinet

cuarto bajo (n.)

benedenwoning

declarar bajo juramento (v.)

onder ede verklaren

estar agobiado bajo (v.)

gebukt gaan onder, zuchten onder  (literary)

gemir bajo (v.)

gebukt gaan onder, zuchten onder  (literary)

hija bajo tutela (n.)

jeugdlid, pupil, voogdijkind

más bajo (adj.)

laagst gelegen

meter bajo siete llaves (v.)

achter slot en grendel zetten, gevangenzetten, kerkeren, vastzetten

monte bajo (n.)

bosje, bosschage, haagbos, heg, kreupelbos, kreupelhout, ondergroei, struikgewas, vulhout

páramo bajo del pantano (n.)

laagveen, moer, moeras, moerasveen, moergrond, plaggegrond, slat, turfveen, veen, veengrond

paso bajo la carretera (n.)

ongelijkvloerse kruising

piso bajo (n.)

beganegrond, begane grond, beletage, bel-etage, benedenhuis, benedenverdieping, benedenwoning, gelijkvloers, maaiveld, onderhuis, parterre, rez-de-chaussée

punto más bajo (n.)

dieptepunt, het diepst

reírse por lo bajo (v.)

giebelen, giechelen, gniffelen, gnuiven, grinniken, in zichzelf lachen, in zijn vuistje lachen

silbar bajo (v.)

zachtjes fluiten

tener bajo control (v.)

aanvallen, bedwingen, beheersen, bestrijden, beteugelen, betwisten, ingaan, in toom houden, neertrappen, onder controle houden, onderdrukken, onder kontrole houden, supprimeren, temmen, verdringen, vergeten

Bajá

Pasja (titel)