Definición y significado de CORREOS

correo (n.)

postbode, post, posterijen, postdienst, koerier, ijlbode, besteller, brievenbesteller, postauto, bestelster, brievenbestelster

correos (n.)

post, posterijen, postdienst, postagentschap, postkantoor

Correos (n.)

onderofficier

a vuelta de correo

per omgaande

a vuelta de correo (adv.)

omgaand, ommegaand, per kerende post, per omgaand, per omgaande post, per ommegaand, per ommegaande post

correo aéreo (n.)

airmail, air-mail, luchtpost

correo certificado (n.)

aangetekende post met bewijs van ontvangst, aangetekende zending, aangetekend poststuk

correo electrónico (n.)

elektronische post, e-mail

correo marítimo (n.)

zeepost

correo militar (n.)

koerier

correo urgente (n.)

expresbrief, spoedbericht

echar al correo (v.)

doen toekomen, op de post doen, posten

empresa de venta por correo (n.)

postorderbedrijf, verzendhuis

envío de publicidad por correo (n.)

mailing

gastos de correo (n.)

port, porto  (ellipsis), portokosten

por correo aéreo (adv.)

per luchtpost

por correo certificado (adv.)

aangetekend

saca de correo (n.)

postzak

tren correo (n.)

posttrein

venta por correo (n.)

postorder

agencia de correos (n.)

postagentschap, postkantoor

apartado de correos

antwoordnummer

apartado de correos (n.)

postbus

buzón de correos (n.)

brievenbus, bus, postbox, postbus, ronde brievenbus

casa de correos (n.)

postkantoor

Central de Correos (n.)

hoofdpostkantoor

de correos (adj.)

post-, postaal

Director General de Correos (n.)

minister van posterijen

lista de correos (adv.)

poste-restante

lista de correos (n.)

poste-restanteafdeling

oficina de correos (n.)

postagentschap, postkantoor

sello de correos (n.)

frankeerstempel, frankeerzegel, plakzegel, postzegel, spaarzegel, stempel, zegel

servicio de correos (n.)

post, postdienst, posterijen