Definición y significado de EDAD

edad (n.)

epoch, era, tijd, tijdperk, leeftijd, ouderdom, levensavond, periode, tijdrekening, oude dag

-edad ()

-heid, -iteit

Alta Edad Media (n.)

middeleeuwen

alta edad media (n.)

vroege middeleeuwen

baja edad media (n.)

late middeleeuwen

de edad avanzada (adj.)

bejaard, oud

de edad escolar (adj.)

leerplichtig, schoolplichtig

de edad militar (adj.)

dienstplichtig

de la edad media (adj.)

middeleeuws

de mediana edad (adj.)

van middelbare leeftijd

edad adulta (n.)

rijpheid, volwassenheid

Edad de Hierro (n.)

ijzertijd, ijzertijdperk

edad de la piedra (n.)

steentijd, Steentijd, steentijdperk, stenen tijdperk

Edad de Piedra (n.)

steentijd, steentijdperk, stenen tijdperk

edad de piedra (n.)

steentijd, Steentijd, steentijdperk, stenen tijdperk

edad del bronce (n.)

bronstijd, Bronstijd

edad del hierro (n.)

ijzertijd, IJzertijd, ijzertijdperk

edad del pavo (n.)

puberteit, puberteitsjaren

Edad Media (n.)

middeleeuwen

edad media (n.)

middeleeuwen

edad viril (n.) (muchacho)

rijpheid, volwassenheid

mayor de edad (adj.)

meerderjarig, mondig, oud

mayor de edad (n.)

meerderjarige

mayoría de edad (n.)

meerderjarigheid, mondigheid

menor de edad (adj.)

minderjarig, onmondig

menor de edad (n.)

bijvak, bokje, broed, broedsel, ding, jong mens, keutel, kind, leggoed, minderbroeder, minderjarige, mineur, minoriet, nageltang, peuter, pootgoed, pootvis, visbroed, wicht

minoría de edad (n.)

onvolwassenheid

persona de edad avanzada (n.)

bejaarde, grijsaard, oude vrouw, oudje

persona de la misma edad (n.)

jaargenoot, jaargenote, leeftijdgenoot, leeftijdgenote

tercera edad

bejaarden

tercera edad (n.)

bejaarde, oude dag