Publicitad E▼
-fahren (v.)
aanhouden, continueren, cultiveren, doorbijten, doordouwen, doordrammen, doordrijven, doorlopen, houden, lopen, onderhouden, standhouden, volhouden, voortduren, verdergaan, voortzetten, doorgaan, verder gaan, doorgaan met, voortgaan met, doorzetten, zo doorgaan
fahren (v.)
gaan, gaan naar, reizen, doorreizen, trekken, rijden, leiden, sturen, rijden met, besturen, autorijden, tuffen, karren, omrijden, brengen, varen, bevaren, op de meter brengen, berijden, per auto reizen
Fähre (n.)
veerboot, pont, veer, veerpont, ferry, ferryboot, overzetveer, pontveer, veerdienst
einen fahren lassen (v.) (zwanglos)
een scheet laten (plat;ongepast), een wind laten, er eentje laten gaan (informeel), er eentje laten vliegen (informeel), meuren, rotten, ruften, scheet laten, veesten, winden laten
fahren gegen
fahren lassen (v.)
Publicidad ▼
Fähre
Veerboot
Ver también
fahren (v.)
↘ Ausflug, Fahrt, Navigation, Reise, Schiffahrt, schiffbar, Trip ≠ gehen, laufen, spazieren gehen, wandern
fahren (v. intr.)
fahren (v. trans.)
↘ Chauffeur, Chauffeuse, Fahrer, Fahrerin, Fahrtüchtigkeit, Führung, Kraftfahrer, Kraftfahrerin, Lenker, Lenkerin, Lenkung, Steuerung, Wagenführer, Wagenführerin
Publicidad ▼
-fahren (v.)
-fahren (v.)
partir, quitter un lieu (fr)[Classe]
aufgeben, gehen, weggehen, zurücklassen[Hyper.]
Abfahrt, Abflug, Abgang, Abreise, Abschied, Abtritt, Abwanderung, Aufbruch, Ausreise, Ausstieg, Austritt, Fortgang, Gehen - Abschied, Lebewohl, Verabschiedung - takeoff, take-off (en) - departure, exit, expiration, going, loss, passing, release (en) - takeoff (en) - Geher[Dérivé]
-fahren (v.)
fahren
fahren (v.)
se déplacer, se diriger vers (fr)[Classe]
sich fortbewegen; bereisen; fahren; (zu See) reisen[ClasseHyper.]
reisen, verreisen[Hyper.]
Reise, reisen - Fahrt, Reise, Reisen,das Fahren - Reisende - Reisende[Dérivé]
fahren (v.)
zur See fahren; befahren; Boot fahren[ClasseHyper.]
das Flugzeug nehmen[Classe]
fahren (v.)
fahren (v.)
fahren (v.)
bewegen, fortbewegen, gehen[Hyper.]
change of location, travel (en) - Reisende[Dérivé]
fahren (v.)
fahren (v.)
fahren (v.)
bewegen, fortbewegen, gehen[Hyper.]
Autofahrt - Reiter, Reiterin[Dérivé]
fahren, reiten - reiten[Domaine]
fahren (v. intr.)
fahren; fahren zu; gehen in; gehen nach; gehen; gehen zu[ClasseHyper.]
[ aller contre ] (fr)[Syntagme]
fahren (v. intr.)
fahren (v. tr.)
fahren (v. tr.)
lotsen; fahren; lenken[ClasseHyper.]
bedienen, betreiben, führen, geschickt bedienen[Hyper.]
driving (en) - Autofahrt - breite landschaftsgärtnerischgestaltete Strasse - Auffahrt - Chauffeur, Chauffeuse, Fahrer, Fahrerin, Kraftfahrer, Kraftfahrerin, Lenker, Lenkerin, Wagenführer, Wagenführerin[Dérivé]
nehmen - drive (en) - drive, ride (en)[Domaine]
Fähre (n.)
Boot[Hyper.]
ferry (en) - übersetzen[Dérivé]
Fähre (n.)
Descripteurs EUROVOC (fr)[Thème]
Contenido de sensagent
computado en 0,047s