Publicitad D▼
hacer (v.)
scoren, koken, opmaken, prepareren, warmdraaien, voorbereiden, brouwen, toebereiden, bereiden, klaarmaken, aanmaken, oplopen tot, bedragen, belopen, komen op, laten, doen, ertoe, klinken, uitklinken, laten horen, maken, creëren, vervaardigen, scheppen, produceren, vormen, denken, interpreteren, enthousiasmeren, motiveren, teweegbrengen, begeesteren, leiden, opwarmen, veroorzaken, nemen, opbouwen, snijden, handelen, tussenkomen, optreden, nomineren, kleppen, klepperen, klikken, tot stand brengen, waarmaken, uitvoeren, volbrengen, presteren, vastgemaakt worden, millimeteren, trimmen, zeer kort knippen, kortwieken, knippen, afsnijden, couperen, gebeuren, verrichten, studeren, instuderen, leren, ondervinden, opsteken, zich gedragen, aanbrengen, aanrichten, aanstichten, bezorgen, brengen, geven, stichten, verschaffen, kweken, opgaan aan, opbrengen, realiseren, voorlopen, bereiken, verdienen, gaan, geraken, raken, treden, worden, komen, een doelpunt maken, doelpunten, inschieten
hacer ()
hace (adv.)
er bestaan ..., er zijn ..., er bestaat ..., er is ..., geleden, er is
comprometerse a hacer (v.)
dejar hacer (v.)
de vrije hand laten, laten begaan, laten betijen, vrij spel geven
hacer abortar (v.)
hacer acopio de valor (v.)
hacer adecuado (v.)
aanpassen, adapteren, bevoegd maken, bewerken, geschikt maken, in aanmerking komen, passend maken, toesnijden op
hacer adecuado para (v.)
hacer alarde de (v.)
geiten, koketteren met, opsnijden, paraderen, pochen, pralen met, prijken, pronken, pronken met, protsen met, snoeven, snoeverij, te koop lopen met, vaandelzwaaien, vendelzwaaien
hacer alto (v.)
hacer alusión a (v.)
alluderen op, een toespeling maken op, een zinspeling maken op, verwijzen, zinspelen op
hacer amigos (v.)
hacer amigos con (v.)
bevriend raken met, een vriend zijn voor, vrienden worden met, vriendschap sluiten met
hacer amistad con (v.)
bevriend raken met, een vriend zijn voor, vrienden worden met, vriendschap sluiten met
hacer añicos (v.)
aan diggelen slaan, aan gruzelementen slaan, aan gruzementen slaan, aan stukken slaan, afbrokkelen, brokkelen, doorscheuren, fijnmaken, fijnmalen, fijnstampen, in stukken breken, in stukken scheuren, kort en klein slaan, kruimelen, scheuren, snipperen, stampen, stukbreken, stukmaken, verbrijzelen, verbrokkelen, verkruimelen, vermalen, vermorzelen, verpletteren, verscheuren, versnipperen, versplinteren
hacer arrumacos (v.)
hacer bajar el precio (v.)
hacer bancarrota (v.)
hacer befa de (v.)
bespotten, de draak steken met, de spot drijven met, ridiculiseren, schamperen over, spotten met, uitlachen, voor de gek houden
hacer beneficios (v.)
hacer borrón y cuenta nueva (v.)
hacer buena pareja (v.)
hacer burla de (v.)
bespotten, de draak steken met, de spot drijven met, ridiculiseren, schamperen over, spotten met, uitlachen, voor de gek houden
hacer cabriolas (v.)
dartelen, paraderen, ronddansen, rondhuppelen, rondspringen, schrijden, steigeren
hacer caca (v.) (enfantin)
afgaan, beren, bouten, drukken (enfantin), kakken, keutelen, ontlasten, persen, poepen, schijten (plat;ongepast), uitkakken, uitpoepen, uitschijten
hacer caer
hacer caer (v.)
bekloppen, doen vallen, kloppen, omver stoten, ten val brengen
hacer cálculos (v.)
berekenen, calculeren, cijferen, kalkuleren, plannen, rekenen, uitrekenen, uitwerken, voorrekenen
hacer calendarios (v.)
hacer callar (v.)
benauwen, doen zwijgen, neerslaan, onderdrukken, stil doen zijn, verdrukken
hacer cama (v.)
hacer campaña (v.)
campagne voeren, campagne voeren voor, klanten, klanten werven, stemmen werven
hacer campaña a favor de (v.)
hacer campaña para (v.)
hacer carantoñas (v.)
hacer carrera (v.)
hacer caso de (v.)
hacer caso omiso (v.)
hacer caso omiso de
afpoeieren, ignoreren, opzijzetten, terzijde schuiven, wegcijferen, wegdrukken, wegwuiven
hacer caso omiso de (v.)
negeren, niet gehoorzamen, om... heen gaan, om . heen gaan, opstaan, overslaan, passeren, rebelleren, revolteren, veronachtzamen, zich niet bekommeren om, zich niets aantrekken van
hacer certificar (v.)
hacer comentarios sobre (v.)
aanmerkingen maken op, aanmerkingen maken over, becommentariëren, bekommentariëren, commentaar geven op, commentaar leveren op, commentariëren, kommentaar geven op, kommentaar leveren op, kommentariëren, opmerkingen maken op, opmerkingen maken over, toelichten, van kommentaar voorzien
hacer comparecer (v.)
hacer comprender
hacer comprender (v.)
hacer concordar (v.)
hacer concordar con (v.)
hacer conocimiento de (v.)
hacer consistente (v.)
hacer constar (v.)
een opname maken, opnemen, optekenen, registreren, vastleggen
hacer continuar (v.)
hacer conveniente (v.)
aanpassen, adapteren, bewerken, geschikt maken, passend maken, toesnijden op
hacer conveniente para (v.)
hacer correr (v.)
bekendmaken, in omloop brengen, rondvertellen, rondzaaien, smeren, spreiden, uitdragen, uitsmeren, uitspreiden, uitstrijken, uitwrijven, verbreiden, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven
hacer creer (v.)
doen alsof, overdrijven, pretenderen, veinzen, voorgeven, voorspiegelen, voorwenden, wijsmaken
hacer croché (v.)
hacer daño (v.)
affronteren, afknijpen, bedroeven, beledigen, bezeren, blesseren, froisseren, geselen, grieven, insulteren, krenken, kwellen, kwetsen, lijden onder, martelen, pesten, pijn aandoen, pijn doen, pijnigen, plagen, raken, schade berokkenen, schaden, smaden, steken, teisteren, tormenteren, verdriet doen, verdrieten, verwonden, zeer doen, zich bezeren, zich pijn doen
hacer de (v.)
hacer de canguro (v.)
hacer de centinela (v.)
bewaken, de wacht houden, in het oog houden, op wacht staan, wachtlopen, wacht lopen
hacer de madre de (v.)
hacer de nuevo (v.)
hacer deporte (v.)
hacer desaparecer (v.)
bezielen, buitensluiten, elimineren, moed geven, uit de weg ruimen, uitschakelen, uitvegen, uitwissen, wegvegen, wegwerken, wegwissen, wegwrijven, wissen
hacer durar (v.)
hacer duro (v.)
hacer eco (v.)
bellen, echoën, galmen, herhalen, klinken, nadreunen, nagalmen, napraten, nazeggen, nazingen, papegaaien, resoneren, schallen, schetteren, weergalmen, weerklinken, weerschallen
hacer efectivo (v.)
innen, inwisselen, omwisselen in contanten, uitbetalen, uitvoeren
hacer efecto (v.)
een uitwerking hebben, effect hebben, effect sorteren, effekt hebben, effekt sorteren, ingaan, invloed hebben op, invloed uitoefenen op, inwerken op, uitwerken, uitwerking hebben, van kracht worden, werken
hacer ejercicios (v.)
africhten, drillen, exerceren, oefenen, zich bekwamen, zich oefenen
hacer el acto sexual (v.) (muchacho)
aanschroeven, afschroeven, bedvogelen, bekennen, beminnen, bibberen, bijslapen (oud;manspersoon), bonken, bonzen, cohabiteren (manspersoon), coïteren, de geslachtsdaad verrichten (manspersoon), dreutelen, emmeren, figuurzagen, flensen, fleppen, fokken, geslachtsgemeenschap hebben (manspersoon), ketsen, kezen, kieren, knarren, liefhebben, minnen, naaien, naar bed gaan met (manspersoon), nemen, neuken (gemeenzaam;manspersoon), pakken, palen, pezen, poepen, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, schroeven, seksen, slapen, slapen met (manspersoon), soppen, uitschroeven, vastschroeven, vogelen, vozen, vrijen (manspersoon), wippen
hacer el amor (v.)
hacer el amor (v.) (muchacho)
aanschroeven, afschroeven, bedvogelen, bekennen, beminnen, bibberen, bijslapen (oud;manspersoon), bonken, bonzen, cohabiteren (manspersoon), coïteren, de geslachtsdaad verrichten (manspersoon), dreutelen, emmeren, figuurzagen, flensen, fleppen, fokken, geslachtsgemeenschap hebben (manspersoon), ketsen, kezen, kieren, knarren, liefhebben, minnen, naaien, naar bed gaan met (manspersoon), nemen, neuken (gemeenzaam;manspersoon), pakken, palen, pezen, poepen, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, schroeven, seksen, slapen, slapen met (manspersoon), soppen, uitschroeven, vastschroeven, vogelen, vozen, vrijen (manspersoon), wippen
hacer el diagnóstico (v.)
hacer el examen de conducción (v.)
hacer el examen de conductor (v.)
hacer el gandul (v.)
aftroggelen, lanterfanten, luieren, luilakken, niksen (gemeenzaam), rentenieren, verkletsen, verleuteren
hacer el indio (v.)
de baas spelen over, doen alsof, komedie spelen, verwaand doen, zich aanstellen
hacer el inventario (v.)
hacer el pelo (v.)
hacer el prueba de alcoholemia (v.)
hacer el ridículo (v.)
een modderfiguur slaan, voor paal staan, voor schut staan, zich blameren
hacer el servicio (v.) (ejército)
in militaire dienst zijn (armee;heer)
hacer el servicio militar (v.) (ejército)
in militaire dienst zijn (armee;heer)
hacer el servicio militar como voluntario (v.)
dienst nemen, in dienst gaan, in militaire dienst gaan, vrijwillig dienst nemen
hacer el tonto
hacer el tonto (v.)
de baas spelen over, doen alsof, dollen, duimendraaien, fröbelen, gek doen, knutselen, komedie spelen, lappen, raggen, ravotten, robbedoezen, ronddartelen, rondknoeien, rotzooien, stoeien, verwaand doen, zemen, zich aanstellen
hacer entender
hacer entender (v.)
communiceren, doorgeven, doorvertellen, in contact komen, vervoeren
hacer entrar (v.)
hacer equilibrios para vivir (v.)
de eindjes aan elkaar knopen, rondkomen met, rondkomen van, toekomen met, toekunnen met, uitkomen met
hacer eses (v.)
kronkelen, meanderen (literary), slingeren, zich slingeren
hacer estéril (v.)
hacer estragos (v.)
aanrichten, huishouden, razen, woeden, zware schade berokkenen
hacer explosión (v.)
afgaan, afgaan van munitie, barsten, exploderen, klappen, ontploffen, opblazen, ploffen, springen
(hacer) explotar (v.)
hacer explotar
hacer explotar (v.)
hacer falta (v.)
behoeven, disfunctioneren, hoeven, mankeren, nodig hebben, nodig zijn, noodzakelijk zijn, schelen, vereisen, vereist zijn
hacer fino (v.)
hacer frente (v.)
doorstaan, dragen, dulden, gedogen, harden, incasseren, trotseren, velen, verdragen, verduren, verweren
hacer fuego (v.)
afgaan, afschieten, afvuren, beschieten, schieten, schieten op, vuren, wegschieten
hacer fuego a (v.)
hacer funciones de (v.)
hacer gala de (v.)
bogen op, geiten, koketteren met, opsnijden, paraderen, pochen, pralen met, prat gaan op, prijken, pronken, pronken met, protsen met, snoeven, snoeverij, te koop lopen met, vaandelzwaaien, vendelzwaaien, zich laten voorstaan op
hacer ganancias (v.)
hacer ganchillo (v.)
hacer gárgaras (v.)
hacer gestiones (v.)
hacer gestos (v.)
beduiden, een sein geven, een teken geven, gebaren, wenken, wijzen
(hacer) girar (v.)
draaien, om een spil draaien, ronddraaien, zitten te draaien, zwenken
hacer girar (v.)
cirkelen, draaien, kolken, omdraaien, omkantelen, omwentelen, rollen, ronddraaien, rondtollen, rondwentelen, roteren, roterend, snel draaien, spinnen, wentelen, wervelen, zitten te draaien
hacer grave (v.)
hacer guardia (v.)
bewaken, de wacht houden, in het oog houden, op wacht staan, wachtlopen, wacht lopen
hacer guiños (v.)
hacer heno (v.)
hacer hermoso (v.)
hacer hervir (v.)
hacer hincapié en (v.) (figurado)
aksentueren (figuurlijk;oneigenlijk), de klemtoon leggen op (figuurlijk;oneigenlijk), het accent leggen op (figuurlijk;oneigenlijk), het aksent leggen op (figuurlijk;oneigenlijk)
hacer honor a (v.)
hacer honor a su fama (v.)
hacer honor a su nombre (v.)
hacer horas extraordinarias (v.)
hacer huelga (v.)
hacer impersonal (v.)
hacer impresión in (v.)
hacer impresión sobre (v.)
hacer juego con
hacer juego con (v.)
hacer juegos (v.)
hacer juegos malabares (v.)
hacer justicia (v.)
hacer la carrera (v.)
hacer la colada (n.)
hacer la colada (v.)
hacer la comedia (v.)
de baas spelen over, doen alsof, komedie spelen, verwaand doen, zich aanstellen
hacer la competencia a (v.)
hacer la compra (v.)
hacer la contra (v.)
hacer la coreografía (v.)
hacer la corte (v.)
hacer la cuenta atrás (v.)
hacer (la guerra) (v.)
hacer la guerra (v.)
hacer la maleta (v.)
hacer la manicura (v.)
hacer la mili (v.) (ejército)
de wapenrok dragen (armee;heer), dienen (armee;heer), in dienst zijn (armee;heer), onder de wapenen staan (oud;armee;heer)
hacer la mili como voluntario (v.)
dienst nemen, in dienst gaan, in militaire dienst gaan, vrijwillig dienst nemen
hacer la pelota a (v.)
aanpappen, in het gevlij komen bij, likken, slijmen (gemeenzaam), strooplikken
hacer la pelotilla a (v.)
slijmen (gemeenzaam)
hacer la vista gorda a (v.)
hacer las maletas (v.)
de plaat poetsen, zich uit de voeten maken, zich wegmaken, zich wegscheren, zijn biezen pakken, zijn koffers pakken
hacer las paces con (v.)
hacer las veces de (v.)
een dubbele functie hebben, figureren als, fungeren als, optreden als
hacer limpieza (v.)
hacer llegar (v.)
de eindjes aan elkaar knopen, rondkomen met, rondkomen van, toekomen met, toekunnen met, uitkomen met
hacer los honores (v.)
hacer lugar (v.)
hacer manchas in (v.)
hacer mapas (v.)
hacer marcha atrás (v.)
hacer marchar en vacío (v.)
in zijn vrij zetten, stationair laten draaien, stationair laten lopen
hacer más ancho (v.)
hacer más fuerte (v.)
hacer más grande (v.)
groter maken, groter weergeven, uitbouwen, uitvergroten, vergroten
hacer más largo (v.)
hacer más profundo (v.)
hacer matute (v.)
hacer mayor (v.)
hacer mejor (v.)
hacer mención de (v.)
beginnen, entameren, gewag maken van, melding maken van, noemen, reppen over, reppen van, vermelden
hacer menos riguroso (v.)
hacer menos severo (v.)
hacer muchos destrozos (v.)
hacer muchos destrozos a (v.)
hacer muecas (v.)
bekkentrekken, een gezicht trekken, gekke bekken trekken, gekke gezichten trekken, trekkebekken, trekken, vertrekken
hacer muescas en (v.)
hacer música (v.) (música)
musiceren (muziek), muziek maken (muziek)
hacer necesario (v.)
hacer negocios (v.)
hacer niebla (v.)
hacer noche
hacer noche (v.)
hacer noche en casa de (v.)
hacer novillos (v.)
hacer objeciones (v.)
bezwaar hebben, bezwaar maken, bezwaar maken tegen, bezwaar opperen, bezwaar opperen tegen, tegenspreken
hacer objeciones contra (v.)
hacer oscilar (v.)
hacer ostentación de (v.)
bogen op, geiten, koketteren met, opsnijden, paraderen, pochen, pralen met, prat gaan op, prijken, pronken, pronken met, protsen met, snoeven, snoeverij, te koop lopen met, vaandelzwaaien, vendelzwaaien, zich laten voorstaan op
hacer otra vez (v.)
hacer pagar la novatada (v.)
hacer papilla (v.)
hacer pasar (v.)
begeleiden, binnenlaten, geleiden, inlaten, naar binnen brengen
hacer pasar de curso (v.)
bevorderen (armee;heer)
hacer pasar hambre (v.)
hacer patente (v.)
hacer pedazos
hacer pedazos (v.)
breken, doorscheuren, fijnmaken, indonderen, ingooien, inslaan, in stukken breken, in stukken scheuren, inwerpen, jutten, kapotslaan, kinkelen, molesteren, platdrukken, prakken, pureren, scheuren, snipperen, strandjutten, stukbreken, stukmaken, stukslaan, uit elkaar gaan, uit elkaar halen, verbrijzelen, verscheuren, versnipperen, versplinteren
hacer penitencia (v.)
hacer pensar en (v.)
hacer peor (v.)
erger maken, escaleren, slechter maken, verergeren, verslechteren
hacer perpetuar (v.)
hacer pipí (v.) (enfantin)
piesen, pissen (plat;ongepast), plassen, urineren, wateren, zeiken (plat;ongepast)
hacer polvo (v.)
hacer polvo a (v.)
hacer por turnos (v.)
afwisselen, alterneren, elkaar afwisselen, om beurten doen, rouleren, zich afwisselen
hacer posible (v.)
hacer postura (v.)
hacer prácticas (v.)
hacer presentarse (v.)
hacer presión sobre (v.)
aanklampen, aanschieten, druk uitoefenen op, lobbyen, onder druk zetten
hacer progresos (v.)
opschieten, redden, verder komen, vlotten, voortschrijden, vooruitgaan, vooruitgang boeken, vooruitkomen, vorderen, vorderingen maken
hacer pronósticos (v.)
beloven, orakelen, profeteren, prognosticeren, voorbeschouwen, voorspellen, vooruitblikken, voorzeggen
hacer propaganda (v.)
hacer propaganda de (v.)
actie voeren voor, adverteren voor, aktie voeren voor, reclame maken voor, reklame maken voor
hacer publicidad para (v.)
actie voeren voor, adverteren voor, aktie voeren voor, reclame maken voor, reklame maken voor
hacer público (v.)
afbreken, bekendmaken, bekend maken, bekend raken, breken, openbaar maken, reclame maken voor, wereldkundig maken
hacer punto (v.)
hacer que (v.)
hacer quiebra (v.)
hacer rabiar (v.)
boos maken, kwaad maken, op stang jagen, razend maken, woedend maken
hacer reparos a (v.)
aanmerken, aanmerkingen maken op, aanmerkingen maken over, afgeven op, afkeuren, becommentariëren, bekommentariëren, commentaar geven op, commentaar leveren op, commentariëren, iets aan te merken hebben op, kommentaar geven op, kommentaar leveren op, kommentariëren, opmerkingen maken op, opmerkingen maken over, toelichten, van kommentaar voorzien
hacer resaltar (v.)
accentueren, doen uitkomen, in de schijnwerpers zetten, in het licht stellen, voor het voetlicht brengen, voor het voetlicht halen
hacer resbalar (v.)
(hacer) retroceder (v.)
hacer retroceder (v.)
achteruitschuiven, afstoten, intrekken, terugdrijven, terugdringen, terugduwen, terugnemen, terugtrekken, vervreemden, wegtrekken, zich terugtrekken
hacer rígido (v.)
hacer ruido (v.)
kleppen, klepperen, klinken, laten horen, lawaai maken, rammelen, rammelen met, uitklinken
hacer ruidos al comer (v.)
hacer rumbo a (v.)
aansturen op, afstevenen op, koers zetten naar, stevenen naar
hacer (saber) (v.)
hacer saber (v.)
aanraden, adverteren, adviseren, bekendmaken, informeren, inlichten, in omloop brengen, laten weten, mededelen, rondbazuinen, rondbrieven, rondstrooien, rondvertellen, rondzaaien, uitbrieven, uitdragen, verbreiden, verspreiden, verstrekken, waarschuwen
hacer sacrificios (v.)
hacer salir
hacer seguir (v.)
achternasturen, achternazenden, doorsturen, doorzenden, nasturen, nazenden
hacer seña a (v.)
beduiden, een sein geven, een teken geven, gebaren, wenken, wijzen
hacer señales luminosas (v.)
hacer señas (v.)
beduiden, een sein geven, een teken geven, gebaren, gebaren maken, gesticuleren, gestikuleren, wenken, wijzen
hacer señas de (v.)
beduiden, een sein geven, een teken geven, gebaren, wenken, wijzen
hacer siesta (v.)
hacer sitio (v.)
(hacer) sonar (v.)
hacer striptease (v.)
hacer su aparición
hacer su aparición (v.)
aan het licht komen, in opkomst zijn, opdagen, opkomen, tevoorschijn komen, te voorschijn komen, verschijnen, voor de dag komen, zichtbaar worden, zijn intrede doen, zijn intree doen
hacer su papel (v.)
hacer su presentación (v.)
hacer subir (v.)
hacer sus necesidades (v.)
hacer todo lo posible (v.)
achterovervallen, omstorten, omtuimelen, omvallen, omvervallen, zijn uiterste best doen
hacer trabajos de albañilería (v.)
hacer traición (v.)
hacer trizas (v.)
doorscheuren, in stukken breken, scheuren, snipperen, stukbreken, stukmaken, verscheuren, versnipperen
hacer trizas de (v.) (colloquial)
afbreken, afkraken (gemeenzaam), doorprikken, ontmaskeren
hacer un agujero en (v.)
hacer un arreglo (v.)
hacer un atestado (v.)
hacer un convenio con (v.)
hacer un favor (v.)
hacer un gol (v.)
hacer un guiño (v.)
hacer un nudo en (v.)
hacer un pacto (v.)
hacer un pacto con (v.)
een accoord sluiten met, een akkoord sluiten met, een overeenkomst sluiten met, een pact sluiten met, een pakt sluiten met, een verdrag sluiten met
hacer un pase (v.) (deporte)
aanspelen, een pass geven (sport), overgooien, passen, plaatsen
hacer un pedido (v.)
een bestelling doen, een bestelling opgeven, een bestelling plaatsen
hacer un pedido adicional (v.)
hacer un plan de (v.)
hacer un proyecto de (v.)
hacer un puré de (v.)
fijnmaken, kinkelen, platdrukken, prakken, pureren, stukbreken, stukslaan, verbrijzelen
hacer un revoltillo (v.)
hacer un saque (v.) (deporte)
uitschieten (sport)
hacer un saque de puerta (v.) (deporte)
uitschieten (sport)
hacer un servicio (v.)
hacer una apuesta (v.)
hacer una audición (v.)
hacer una autopsia (v.) (medicina)
afbreken, ontleden (geneeskunde;medicijnen), sectie verrichten (geneeskunde;medicijnen), sektie verrichten (geneeskunde;medicijnen)
hacer una campaña en contra de (v.)
hacer una comedia (v.)
de baas spelen over, doen alsof, komedie spelen, verwaand doen, zich aanstellen
hacer una comparación entre (v.)
hacer una crítica de (v.)
hacer una cura (v.)
hacer una de las suyas (v.)
bedonderen (gemeenzaam), bedotten, bedriegen, beduvelen (gemeenzaam), beetnemen, belazeren (gemeenzaam), besodemieteren (gemeenzaam), bezwendelen, bij de neus nemen, dubbel spel spelen met, een poets bakken, een streek uithalen, foppen, iemand om de tuin leiden, kattekwaad uithalen, kattenkwaad uithalen, misleiden, om de tuin leiden, op het verkeerde been zetten, oplichten, te slim af zijn, van de wijs brengen, voor de gek houden
hacer una digresión a (v.)
hacer una incursión en (v.)
binnendringen, binnenrukken, binnentrekken, binnenvallen, een inval doen in, een invasie uitvoeren in, overweldigen (figuurlijk;oneigenlijk)
hacer una mala faena (v.)
hacer una mala jugada (v.)
hacer una matanza en (v.)
hacer una matanza entre (v.)
hacer una mejor oferta (v.)
hacer una mueca (v.)
hacer una necropsia (v.) (medicina)
afbreken, ontleden (geneeskunde;medicijnen), sectie verrichten (geneeskunde;medicijnen), sektie verrichten (geneeskunde;medicijnen)
hacer una necroscopia (v.) (medicina)
afbreken, ontleden (geneeskunde;medicijnen), sectie verrichten (geneeskunde;medicijnen), sektie verrichten (geneeskunde;medicijnen)
hacer una observación (v.)
hacer una oferta (v.)
bieden, een aanbod doen, een bod doen, offerte doen voor, opbieden
hacer una pauza (v.)
hacer una permanente a (v.)
hacer una pregunta (v.)
hacer una puja (v.)
bieden, een aanbod doen, een bod doen, offerte doen voor, opbieden
hacer una radiografía (v.)
hacer una redada (v.)
hacer una reseña de (v.)
hacer una reverencia (v.)
buigen, een buiging maken, een kniebuiging maken, een reva arence maken, nijgen (oud), zich buigen
hacer una sangría a (v.) (medicina)
aderlaten (geneeskunde;medicijnen)
hacer una señal (v.)
beduiden, een sein geven, een teken geven, gebaren, wenken, wijzen
hacer una solicitud (v.)
hacer una solicitud para (v.)
hacer una trastada (v.)
hacer una visita (v.)
aangaan, aanlopen, aanwippen, afkomen, binnenwippen, een bezoek brengen, een tegenbezoek brengen, langsgaan, langsgaan bij, langskomen, langslopen
hacer uniforme (v.)
afbreken, afhangen, met de grond gelijk maken, neerhalen, omvertrekken, opbreken, slechten, slopen, vernielen, wegbreken
hacer uso de (v.)
hacer uso de la palabra (v.)
hacer valer sus derechos (v.)
hacer venir (v.) (jurisprudencia)
aanvragen, beroepen, laten komen, ontbieden (jurisprudence), oproepen, roepen, trommelen
hacer ver
doen beseffen, doorgaan, gelden, heten, huichelen, overdrijven, simuleren
hacer ver (v.)
betonen, dienen, doen alsof, figureren, fungeren, houden, optreden, pretenderen, spelen, tonen, uithangen, veinzen, voordoen, voorgeven, voorwenden, wijsmaken
hacer viento (v.)
hacer volver (v.)
hacer volver en sí (v.)
bijbrengen, tot bewustzijn brengen, weer bij bewustzijn brengen
hacer voto (v.)
hacer voto (de) (v.)
hacer voto de (v.)
no hacer caso de (v.)
geen acht slaan op, ignoreren (literary), negeren, niet gehoorzamen, opstaan, rebelleren, revolteren, veronachtzamen, verwaarlozen, zich niet bekommeren om, zich niets aantrekken van
no hacer juego con (v.)
sin hacer ruido (adv.)
geluidloos, geruisloos, in stilte, muisstil, stil, stilletjes, zwijgend
sin saber qué hacer (adj.)
volver a hacer (v.)
desde hace años (adv.)
desde hace días (adv.)
desde hace mucho tiempo (adv.)
allang, al lang, reeds lang, sinds lang, vanouds, van oudsher
desde hace poco (adv.)
hace mucho tiempo (adv.)
hace poco (adv.)
hace tiempo (adv.)
allang, al lang, reeds lang, sinds lang, vanouds, van oudsher
hace un momento (n.)
persona que hace prácticas (n.)
que hace época (adj.)
se me hace que (v.)
het komt mij voor dat, het lijkt me dat, het lijkt me toe dat, het schijnt me dat, het schijnt me toe dat
si hace falta (adv.)
vivienda que hace esquina (n.)
Publicidad ▼
Ver también
hacer
hacer
write (en)[Hyper.]
hacer
pasar[Similaire]
hacer (v.)
hacer; preparar[Classe]
elaborar, fabricar[Hyper.]
arte culinario, arte de cocina, cocina[GenV+comp]
cocina, hornillo - cocinera, cocinero, guisador[Dérivé]
make (en)[Domaine]
hacer (v.)
hacer percibir[Hyper.]
sonido, voces - audio - son, sonido - sound (en)[Dérivé]
hacer (v.)
creación - confección, construcción, creación, fábrica, fabricación, factura, hechura - creación - artículo, buhonería, carga, efecto, género, géneros, mercadería, mercancía, mercancías, producto - bien, producción, producto - marca - fabricante - creador, fabricante - fabricante, manufacturero, productor[Dérivé]
crear, hacer[Domaine]
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
(humedad), (mojadura)[termes liés]
fabriquer de la bière (fr)[DomainRegistre]
hacer (v.)
hacer (v.)
causar, construir, crear, fabricar, obligar, realizar[Hyper.]
corte, desmonte, recorte, tajo - labra, talla, tallado[Dérivé]
cut (en)[Domaine]
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
emitir sonidos, lanzar[Hyper.]
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
mener à terme qqch (fr)[Classe]
hacer (v.)
tie (en)[Dérivé]
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
hacer (v.)
acabarse, agotarse, terminarse[Domaine]
hacer (v.)
volver[Hyper.]
hacer (v.)
adquirir, cobrar, conseguir, recibir, sacar, tomar[Hyper.]
ganador - gainer (en)[Dérivé]
hacer, ser - clear, net, sack, sack up (en)[Domaine]
hacer (v.)
marquer un but dans un sport de ballon (fr)[ClasseHyper.]
hacer (v. intr.)
coûter un prix (fr)[Classe]
hacer (v. tr.)
mandar; hacer; hacer que[ClasseHyper.]
hace (adv.)
dans un temps passé (fr)[Classe]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,421s