Publicitad R▼
ir (v.)
gaan naar, rijden, wippen, gaan, aanwippen, binnenvallen, aanlopen, langskomen, langslopen bij, afnokken, aftaaien, begeven, heengaan, moven, nokken, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, verwijderen, wegwezen, karren, omrijden, reiken, uitstrekken, harmoniëren, koersen, tijgen, voortbewegen, doorreizen, bewegen, zich ophouden, verwijlen, bezoeken, halen, leiden, lopen, lopend, uitkomen, voeren, leiden naar, bijwonen, erbij zijn, aanwezig zijn bij, gaan tot, zijn
ir ()
haberse ido (v.)
haberse ido fuera (v.) (colloquial)
dejarse ir (v.)
ir a (v.)
ir a bordo (v.)
ir a casa (v.)
ir a divorciarse (v.)
ir a la cabeza (v.) (deporte)
de leiding hebben (sport), leiden (sport), op kop liggen (sport), vóór liggen (sport), vóór staan (sport)
ir a la compra (v.)
ir a la deriva (v.)
ir a la escuela (v.)
een school doorlopen, naar school gaan, op school zitten, schoolgaan
ir a lo largo de (v.)
ir a parar en (v.)
aflopen, eindigen, eindigen in, leiden tot, resulteren in, uitdraaien op, uitlopen op, uitmonden in
ir a pie (v.)
doorslenteren, lopen, met de benenwagen gaan, te voet gaan, wandelen
ir a ver (v.)
aangaan, aankijken, aanlopen, aanwippen, afkomen, bekijken, beschouwen, bezichtigen, bezien, binnenwippen, blikken, een bezoek brengen, een blik werpen op, een kijkje nemen, een tegenbezoek brengen, een vluchtige blik slaan op, een vluchtige blik werpen op, kijk, kijken, kijken naar, langsgaan, langsgaan bij, langskomen, langslopen, loeken, toekijken, toezien, vluchtig kijken, zijn blik richten op
ir a vivir (v.)
gaan wonen, neerstrijken, zich installeren, zich settelen, zich vestigen
ir acompañado de (v.)
ir al encuentro de (v.)
ir al paso (v.)
bijbenen, gelijk blijven, gelijke tred houden, samengaan met, verbonden zijn aan
ir al paso de (v.)
bijhouden, gelijk blijven met, gelijke tred houden met, gepaard gaan met
ir al trote (v.)
ir andando (v.)
ir atrasado (v.)
ir bien (v.)
draaien, functioneren, funktioneren, goed gaan, goed staan, goed werken/lopen, in bedrijf zijn, in orde zijn, lopen, stromen, volstaan, werken
ir chocheando (v.)
aftakelen, dementeren, dement worden, seniel worden, verkindsen, versimpelen
ir con
ir con (v.)
begeleiden, behoren, gaan als onderdeel van, gaan door, gaan in, gaan naar, gaan over, gelden voor, horen, horen bij, meegaan met, meekomen met, meelopen met, meerijden, regeren, thuishoren, van toepassing zijn op, vergezellen
ir con aire desanimado (v.)
ir con el cuento (v.)
berichten, doorvertellen, klikken, melden, rapporteren, rapport uitbrengen, uit de school klappen, verder vertellen, verslag uitbrengen
ir con el soplo (v.)
berichten, doorvertellen, klikken, melden, rapporteren, rapport uitbrengen, uit de school klappen, verder vertellen, verslag uitbrengen
ir con licencia (v.)
ir con permiso (v.)
ir consumiéndose (v.)
aftakelen, kwijnen, slonzig worden, uitteren, verbeuzelen, verdoen, verklungelen, verknoeien, verkommeren, verliezen, verluieren, verlummelen, verpieteren, vertreuzelen, wegkwijnen
ir cuesta abajo (v.)
afdalen, bergaf gaan, bergafwaarts gaan, dalen, naar beneden gaan, neerdalen, neergaan, neerkomen
ir dando traspiés (v.)
ir de bare (v.)
ir de bureo (v.) (escaso;infrecuente)
ir de capa caída (v.)
ir de chateo (v.)
ir de compras (v.)
ir de coronilla (v.)
ir de farra (v.)
ir de parranda (v.)
ir de picos pardos (v.)
ir de puntillas (v.)
afsukkelen, draven, ploeteren, sjokken, sloffen, sukkelen, voortsjokken
ir de ronda (v.)
ir de tascas (v.)
ir de vacaciones (v.)
ir de veras (v.)
ir de viaje (v.)
ir decayendo (v.)
ir delante (v.)
ir desnudo (v.)
ir despacio (v.)
beiden, de tijd nemen, dralen, dreutelen, lijmen, lijntrekken, neutelen, talmen, teuten, treuzelen, tutten
ir detrás de (v.)
aangaan achter, achtervolgen, jacht maken op, jagen op, najagen, opdrijven, rondhangen bij
ir en autobús (v.)
ir en avión (v.)
ir en busca de (v.)
ir en coche (v.)
ir en contra de (v.)
indruisen tegen, ingaan tegen, in strijd zijn met, zich keren tegen
ir en descrédito de (v.)
ir en el coche de San Fernando (v.)
ir en retiro (v.) (fe)
in retraite gaan (godsdienstig)
ir en romería (v.)
ir en seguimiento de (v.)
ir en serio (v.)
ir en trineo (v.)
ir en tropel (v.)
ir en zaga a (v.)
achterblijven bij, de mindere zijn van, het afleggen tegen, minder zijn dan, slechter zijn dan
ir hacia adelante (v.)
aflopen op, avanceren, doorlopen, doormarcheren, toelopen op, voorbijglijden, voortgaan, voortschrijden, voorttrekken, vooruitgaan, vorderen
ir hacia arriba (v.)
klimmen, naar boven gaan, omhooggaan, omhoog gaan, omhoogkomen, opgaan, opkomen, opwaarts gaan, stijgen, toenemen
ir hacia atrás (v.)
ir mal (v.)
ir mejorando (v.)
beter worden, bovenop, er bovenop komen, genezen, herstellen, hervinden, verwerken
ir por (v.)
afhalen, betrekking hebben op, brengen, doen, gelden voor, halen, opbrengen, ophalen, slaan op, terugslaan op, van toepassing zijn op
ir por fuera (v.)
ir retrasado (v.)
ir sin rumbo (v.)
ir tras (v.)
ir tras de (v.)
aangaan achter, achtervolgen, jacht maken op, najagen, opdrijven
ir ufano con (v.)
ir y venir (v.)
Publicidad ▼
Ido
Ido (kunsttaal)
Ir
Ir
Ver también
ido (adj.)
ir
↘ rodeo, ruedo ↗ adelantamiento, adelanto, andadura, avance, evolución, marcha, paso, progresión, progreso
ir (v.)
↘ circunstantes, presentes, que sea lo que Dios quiera, testiga, testigo, vamos allá ≠ perder
Publicidad ▼
ir
s'améliorer (fr)[Classe]
devenir considérable (fr)[Classe]
bien fonctionner (fr)[Classe]
(cultura; crianza; educación)[termes liés]
desarrollar, desarrollarse[Hyper.]
adelantamiento, adelanto, andadura, avance, evolución, marcha, paso, progresión, progreso[GenV+comp]
adelanto, progreso - adelanto, bonificación, mejora, mejoría[Dérivé]
convertirse, devenir, hacer, hacerse, llegar a ser, ponerse, ser, volverse, volverse, convertirse[Analogie]
retroceder[Ant.]
ir
se déplacer (pour un véhicule à roues) (fr)[ClasseHyper.]
se déplacer, voyager (fr)[Classe...]
(camino; carretera; calzada; vía de comunicación), (practicabilidad)[termes liés]
ir (v.)
rendre visite à qqn (fr)[Classe]
ir (v.)
moverse[ClasseHyper.]
remuer le corps (fr)[Classe]
ir (v.)
ir (v.)
rester à la même place (fr)[Classe]
s'arrêter temporairement pendant un déplacement (fr)[Classe]
estar; morar; alojarse; vivir[Classe]
pasar[Hyper.]
estadía, estancia, permanencia, visita - sojourner (en)[Dérivé]
ir (v.)
alcanzar, llegar, venir[Hyper.]
ir (v.)
estar, haber[Hyper.]
ir (v.)
mirar[ClasseParExt.]
entendre (fr)[ClasseParExt.]
concurrir a; estar presente en; presenciar; asistir a[ClasseHyper.]
participar en; tomar parte en; intervenir; intervenir en; subvenir a; contribuir a; colaborar en; aportar a[ClasseParExt.]
(espectáculo), (telespectador; televidente; observador), (público)[termes liés]
assemblée, réunion (fr)[DomaineCollocation]
estar, haber - be (en)[Hyper.]
asistencia, presencia - asistente - acompañante, asistente[Dérivé]
perder[Ant.]
ir (v.)
ir (v.)
compararse, poderse comparar[Hyper.]
ir (v.)
s'éloigner momentanément d'un lieu (fr)[Classe]
se déplacer, voyager (fr)[Classe]
ir (v. intr.)
ir; irse; ir a; irse a[ClasseHyper.]
[ aller contre ] (fr)[Syntagme]
ir (v. intr.)
quitter durablement un lieu (fr)[Classe]
ir (v. intr.)
viajar[Hyper.]
viaje - ocupante, pasajera, pasajero[Dérivé]
ride (en) - montar a, montar a/en - drive, ride (en)[Domaine]
andar, caminar, pasear[Ant.]
ir (v. intr.)
ir (v. intr.)
Contenido de sensagent
computado en 0,203s