Definición y significado de LUGAR

lugar (n.)

gebouw, terrein, plaats, omstreken, omtrek, omgeving, contreie, contreien, nabijheid, omstreek, kwartier, sectie, stadsdeel, buurt, streek, localiteit, lokaliteit, oord, plek, ruimte, ligging, oriëntering, oriëntatie, plaatsing, tafelschikking, placement, vlekje, stip, kwaliteit, positie, situatie, stand, inplanting, landje, grondgebied, landstreek, scène, locatie, lokatie, schouwplaats, schouwtoneel, toneel, podium, meetkundige plaats, standing, status, opportuniteit, aanleiding, gelegenheid, kans, mogelijkheid, pl., emplacement, bouwterrein, bouwperceel, standplaats, bouw

adverbio de lugar (n.) (lingüística)

bijwoord van plaats  (linguïstiek)

cambiar de lugar (v.)

verhangen, verleggen, verplaatsen, verschuiven, verzetten

dar lugar a

ter wereld brengen

dar lugar a (v.)

aanbieden, aanleiding geven tot, komen, ontspringen, ontspruiten, ontstaan, opkomen, opstuiten, reden geven tot, stammen, teruggaan, veroorzaken, voortbrengen, voortkomen, voortspruiten, wortelen

devolver a su lugar (v.)

terugleggen, terugzetten

en el lugar mismo (adv.)

ter plekke

en primer lugar

in de eerste, tweede etc. plaats

en primer lugar (adj.)

bovenst

en primer lugar (adv.)

allereerst, bovenal, boven alles, in de eerste plaats, om te beginnen, op de eerste plaats, ten allereerste, ten eerste, voornamelijk

en primer lugar (n.)

beste

en segundo lugar (adv.)

in de tweede plaats, op de tweede plaats, ten tweede, tweede

hacer lugar (v.)

plaats maken, plaats maken voor

lugar apartado (adj.)

afgelegen

lugar apartado (n.)

achterafbuurt, afgelegen plaats, buitenhoek

lugar común (adj.)

afgezaagd, banaal, versleten

lugar común (n.)

algemeenheid, alledaagsheid, banaliteit, cliché, dooddoener, gemeenplaats, gewoonheid, platitude, sjablone, sjabloon

lugar de destino (n.)

bestemming, plaats van bestemming, reisdoel

lugar de encuentro

afspraak, afspraakje, plaats van samenkomst, samenkomst

lugar de encuentro (n.)

ontmoetingscentrum, ontmoetingsplaats

lugar de extracción (n.)

winplaats

lugar de nacimiento (n.)

geboortehuis, geboorteplaats

lugar de reunión (n.)

ontmoetingsplaats, ontmoetingspunt, pleisterplaats, recreatiegebied, recreatieoord, trefpunt, vakantieoord, verzamelplaats, verzamelpunt

lugar de trabajo (n.)

werkgebied, werkplaats, werkplek

lugar estratégico (n.)

geschikt punt, gunstige positie, voordeelpositie

lugar imagianario (n.)

wereld

lugar para comer (n.)

café-restaurant, eetgelegenheid, eethuis, eethuisje, eettent, horecabedrijf, restaurant, restauratie

lugar para dormir (n.)

slaapgelegenheid, slaapplaats

lugar sagrado (n.)

Allerheiligste, heilige plaats, reliekschrijn, relikwie{#225}{#137}{#225}nkist, relikwieënkist, schrijn

no tener lugar (v.)

geen doorgang vinden, niet doorgaan, niet plaatsvinden

nombre de lugar (n.)

plaatsnaam, toponiem

tener lugar

lukken

tener lugar (v.)

afspelen, doen plaatsvinden, er aan toegaan, gebeuren, gebeuren met of aan, geschieden, gevallen, omgaan, omhoogschieten, opduiken, passeren, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, spelen, verschijnen, voltrekken, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen