Definición y significado de PRINCIPAL

principal (adj.)

belangrijk, hoofd-, in het oog vallend, voornaamste, belangrijkst, voornaamst, zeer belangrijk, hoog, hoofd{#169}, primair, relevant, fundamenteel, sleutel-, van wereldformaat, van wereldklasse, exceptioneel, uitzonderlijk, buitengewoon, raak, frappant, in 't oog springend, treffend, saillant

principal (n.)

committent, opdrachtgeefster, opdrachtgever, hoofdzaak

asignatura principal (n.)

afstudeerrichting, hoofdvak

camarero principal (n.)

kelner, ober

carretera principal (n.)

dorpsstraat, hoofdstraat, hoofdverkeersader, hoofdweg, verkeersader, verkeersweg, voorrangsweg

conducto principal (n.)

hoofdleiding

corriente principal (n.)

heersende stroming, hoofdrichting

departamento principal (n.)

hoofdafdeling

idea principal (n.)

kerngedachte

materia principal (n.)

afstudeerrichting, hoofdvak

oficina principal (n.)

hoofdbureau, hoofdkantoor, zetel

oración principal (n.)

hoofdzin

papel principal

titelrol

papel principal (n.)

hoofdrol

personaje principal (n.)

held, heldin, hoofdfiguur, hoofdpersoon, hoofdrolspeler

piso principal (n.)

beganegrond, begane grond, beletage, bel-etage, benedenhuis, benedenverdieping, benedenwoning, gelijkvloers, maaiveld, onderhuis, parterre, rez-de-chaussée

plato principal (n.)

hoofdgerecht

puerta principal (n.)

bovendeur, huisdeur, voordeur, vooruitgang

título principal (n.)

hoofdtitel, opschrift, titel