Publicitad D▼
traspasar (v.)
afleggen, overschrijden, kruisen, oversteken, doorkruisen, tegenkomen, aflopen, overtrekken, overvaren, mechanica, passeren, overgaan, te buiten gaan, te boven gaan, overtreffen, aangeven, aanreiken, afdragen, opbrengen, overleveren, toesteken, overbrengen, teruggeven aan, overgeven aan, doorgeven aan, verder geven aan, geven aan, doorgeven, overdragen, doorsteken, geperforeerd, perforeren, opensteken, doorboren, een gaatje maken in, overdoen, overhevelen, overslaan, verplaatsen, overplaatsen, schuiven op, optillen en wegdragen
traspasar ()
Publicidad ▼
Ver también
traspasar (v.)
traspasar
↘ acarreo, acarreto, conducción, paso, porte, transferencia, tránsito, transmisión, transportación, transportamiento, transporte, trasmisión, traspaso, viaje
traspasar
trasladar[ClasseHyper.]
diffuser une émission (fr)[Classe]
comunicar; participar[ClasseParExt.]
comunicar[ClasseParExt.]
cambiar de lugar, colgar en otro sitio, correr, desplazar, mover, trasladar[Hyper.]
transmission, transmittal, transmitting (en) - transmisión, trasferencia, trasmisión - acarreo, acarreto, conducción, paso, porte, transferencia, tránsito, transmisión, transportación, transportamiento, transporte, traspaso, viaje - conducción, transporte - canalización - medio de transporte, transporte - canal, tubo, vía - canal, medio - channel, communication channel, line (en) - remitente - transferer, transferrer (en)[Dérivé]
traspasar (v.)
transferir[Hyper.]
traspasar (v.)
penetrar, profundizar[Hyper.]
cortar[Domaine]
traspasar (v.)
traspasar (v. tr.)
traspasar (v. tr.)
traspasar (v. tr.)
transferir[Hyper.]
año, entrega, expedición, extensión - cartas, garra, mano[Dérivé]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,078s