Definición y significado de VERSPREIDEN

aangeven, aanreiken, afgeven, doorgeven, doorsluizen, geven, overbrengen, overdragen, overrijden — passer, transmettre[Hyper.]

verspreiding, voortplanting — propagation[Dérivé]

voortplanten — se propager, se répandre[Domaine]

strooien, uiteengaan, uiteenjagen, uiteenstuiven, verspreiden, verstrooien, verstuiven — disperser, éparpiller, étaler, répandre[Hyper.]

distribute (en)[Domaine]

uitzenden — faire exister en tout lieu[Classe]

smeren, spreiden, uitsmeren, uitspreiden, uitstrijken, uitwrijven, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven — étaler sur, faire courir, répandre, se propager, se répandre[Hyper.]

verspreiding, voortplanting — propagation[Dérivé]

delen; distribueren; verdelen — diviser en parts[Classe]

être cause que X ait Y[Classe]

doteren, geven, gunnen, trakteren — faire cadeau de, offrir[Hyper.]

distributif[Dérivé]

aangeven, aanreiken, afdragen, doorgeven, doorgeven aan, geven aan, opbrengen, overbrengen, overgeven aan, overleveren, teruggeven aan, toesteken, verder geven aan — faire passer, passer, remettre[Analogie]

distributie, spreiding, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement - distributie, distributiewezen, ronddeling, uitdeling, uitreiking, verbreiding, verdeling, verspreiding, verstrekking — diffusion, distribution - spreader (en) - verspreiding — diffusion, propagation - distributie, reikwijdte, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement, étendue[Dérivé]

bijeengaren, bijeenkrijgen, bijeenrapen, collectioneren, lezen, paren, rapen, samenbrengen, samenroepen, sparen, verenigen, vergaderen — collecter, rassembler, recueillir[Ant.]

uitzenden — faire exister en tout lieu[Classe]

mettre dans de nombreux endroits[ClasseHyper.]

rondgaan — mettre en circulation[Hyper.]

distributie, spreiding, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement - éparpillement - speaker - verspreiding — diffusion, propagation - distributie, reikwijdte, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement, étendue[Dérivé]

ranger en ménageant un espace entre[Classe]

spreader (en) - beleg, broodbeleg, broodbelegsel, pas, pasta — beurre, pâte, pâte à tartiner[Dérivé]

vertellen — raconter[Classe]

annoncer[Classe...]

rondvertellen; verspreiden; uitdragen; bekendmaken; in omloop brengen; rondzaaien; verbreiden — diffuser une information[ClasseHyper.]

(kracht) — avec une grande intensité, avec force[Caract.]

bedruipen, bedruppelen, bedruppen, strooien, uiteengaan, uiteenspatten — éparpiller, se disperser - bekend maken, in het openbaar brengen, luchten, openbaar maken, reclame maken voor, ventileren, wereldkundig maken — diffuser, dire à tout le monde, divulguer, porter sur la place publique, publier, rendre public[Hyper.]

distributie, spreiding, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement - circulatie — circulation - het verspreiden — dispersion, éparpillement - verstrooiing — diffusion, éparpillement, propagation - verspreiding — diffusion, propagation - diffusion, propagation - verspreiding, voortplanting — propagation - émission - programma — diffusion, diffusion radiotélévisée, émission - biljet, brochure, circulaire, folder, foldertje, hand-out, plano, prospectus, prospektus, reclamedrukwerk, reklamedrukwerk, rondschrijven, rondzendbrief, straatdeun, straatliedje, strooibiljet, tijdvers, tijdzang, vlugschrift — circulaire, prospectus, tract - distributie, reikwijdte, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement, étendue - propagateur - verspreid, wijdlopig — diffusant, dispersif[Dérivé]

in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren — circuler, répandre[Cause]

passer sa main sur[Analogie]

aanraken, beroeren, elkaar ontmoeten, grenzen aan, raken, toucheren — être contigu, se rencontrer[Hyper.]

band — reliure - dekkleed, hor, kamerscherm, scherm, vliegenraam, vouwscherm — paravent - bedekking, begroeiing, compost, dekblad, deksel, huis, hulsel, kas, laag, omhulsel, omkleding, omkleedsel — apprêt, couche, nappe[Dérivé]

afdekken, afdekken met, bedekken, bedekken met, behangen, dekken, omsluieren, overdekken, overdekken met, toedekken — couvrir, recouvrir[Domaine]

bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten — déplacer, faire changer de place, transférer[Hyper.]

circulatie — circulation - circulatie — circulation - bloedbaan, bloedsomloop — circulation[Dérivé]

omgooien — bouger, changer de position, déplacer[Cause]

bestrijken, doortrekken, zich uitstrekken, zich uitstrekken over — couvrir, étendre[Hyper.]

distributie, spreiding, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement - verspreiding — diffusion, propagation - distributie, reikwijdte, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement, étendue[Dérivé]

smeren, spreiden, uitsmeren, uitspreiden, uitstrijken, uitwrijven, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven — faire courir, répandre, se propager, se répandre[Hyper.]

distributie, spreiding, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement - het verspreiden — dispersion, éparpillement - verspreiding — diffusion, propagation - distributie, reikwijdte, verbreiding, verspreiding — diffusion, étalement, étendue[Dérivé]