Publicitad E▼
aanleggen
afmeren, bouwen, construeren, organiseren, richten, vastmaken, vormen
aanleggen (v.)
aanleggen (v. trans.)
aanbouwen, aanmeren, afgaan op, afmeren, bebouwen, bouwen, construeren, in elkaar timmeren, konstrueren, leggen, meren, mikken, neerzetten, opbouwen, opsteken, optrekken, plaatsen, pleisteren, richten, timmeren, zetten, smakken (gemeenzaam), smijten (slang), wurmen in (gemeenzaam)
Publicidad ▼
Ver también
aanleggen (v. trans.)
↘ aanbouw, aanleg, aanvaring, bebouwing, bouw, bouwen, constructie, gebouw, konstruktie, landing, ongenaakbaar, opbouw, terugleggen, terugzetten, wegenaanleg, wegenbouw
Publicidad ▼
aanleggen (n.)
aanleggen (v.)
aanleggen (v.)
aanleggen (v.)
aanleggen (v.)
afmeren; vastmeren; sjorren; vastsjorren; aanmeren[ClasseHyper.]
aanleggen (v. tr.)
accoster (bateau) (fr)[Classe]
arriver en bateau (fr)[Classe]
(haven)[termes liés]
(vaartuig; zeeschip; schuit; boot; kiel)[termes liés]
(berm; kant; wal; walkant; oever; kustlijn), (aanslibbing)[termes liés]
aanleggen (v. tr.)
appuyer, prendre appui sur qqch (fr)[Classe]
épaule (fr)[termes liés]
tirer avec une arme à feu (fr)[DomaineCollocation]
aanleggen (v. tr.)
plaatsen; aanleggen; zetten; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
aankleden; aanleggen; zetten; plaatsen; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
aanleggen; zetten; plaatsen; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
uitlichten; uitscheppen; putten; opscheppen; aanleggen; zetten; plaatsen; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
omgrenzen; omringen; insluiten; omsluiten; omgeven; omlijnen[Classe]
lumière (fr)[DomaineCollocation]
contravention (fr)[DomaineCollocation]
[ mettre qqch DANS qqch ] (fr) - [ mettre comp avec comp ] (fr)[Syntagme]
aanleggen (v. tr.)
formeren; vormen[Classe]
organiser (fr)[Classe]
konstrueren; opbouwen; aanleggen; aanbouwen; in elkaar timmeren[ClasseHyper.]
laten, maken, produceren, scheppen, vervaardigen[Hyper.]
aanbouw, aanleg, bebouwing, bouw, bouwen, constructie, gebouw, konstruktie, opbouw, wegenaanleg, wegenbouw - aanmaak, fabricage, fabricatie, fabrikaat, fabrikage, fabrikatie, maaksel, makelij, vervaardiging - fabrikaat, maaksel, makelij - aannemer, bouwer, bouwonderneemster, bouwondernemer, ontwikkelaar, projectontwikkelaar, samensteller, samenstelster - hersteller, maker[Dérivé]
bouwen[Domaine]
aanleggen (v. tr.)
aanleggen (v. tr.)
aanleggen (v. tr.)
aanleggen (v. tr.)
position (en)[Hyper.]
doelstelling, het mikken[Dérivé]
Contenido de sensagent
computado en 0,031s