Publicitad D▼
Nutzen (n.)
nut, utiliteit, nuttigheid, bruikbaarheid, pluspunt, voordeel, baat, profijt, winst, baten, gewin, nettobedrag, oogst, opbrengst, rendement, vrucht, winstcijfer, winstcijfers, benefietwedstrijd, welzijnssector
nutzen (v.)
benutten, utiliseren, profiteren van, uitbuiten, zijn voordeel doen met, profiteren, melken, uitbaten, exploiteren
nützen (v.)
baten, uithalen, helpen, deugen, goeddoen, werken, nut hebben, zin hebben, zinvol zijn, benutten, utiliseren, profiteren van, uitbuiten, zijn voordeel doen met, profiteren, tewerkstellen, verwerken, bezigen, gebruiken, behandelen, doorvoeren, hanteren, implementeren, introduceren, invoeren, nemen, omgaan, overgaan, overschakelen, pakken, toepassen, wijden, bedienen, aanwenden, melken, uitbaten, exploiteren, weldoen, ten goede komen aan
abnutzen (v.)
vermoeien, slijten, aflopen, afslijten, afdragen, verslijten, afbeulen, afjakkeren, afpeigeren, afsloven, aftobben, inlopen, inslijten, uitslijten, opdragen, uitlopen, breken, sneuvelen, rafelen
abnützen (v.)
vermoeien, slijten, aflopen, afslijten, afdragen, verslijten, afbeulen, afjakkeren, afpeigeren, afsloven, aftobben, inlopen, inslijten, uitslijten
Kosten-Nutzen-Analyse (n.)
nichts nützen (v.)
Nutzen haben von (v.) (+ datif)
Nutzen ziehen (v.)
benutten, profiteren, utiliseren, verwerven, zijn voordeel doen met
Nutzen ziehen aus (v.)
afstraffen, profijt trekken uit, voordeel halen uit, zich ten nutte maken, zijn voordeel doen met
seinen Nutzen ziehen aus (v.)
afstraffen, munt slaan uit, profijt trekken uit, voordeel halen uit, zich ten nutte maken, zijn voordeel doen met
ab und an (adv.)
bij tijden, een enkele keer, incidenteel, nu en dan, zo nu en dan
ab und zu (adv.)
bij tijden, een enkele keer, incidenteel, nu en dan, zo nu en dan
auf und ab (adv.)
auf und ab gehen (v.)
von jetzt ab (adv.)
Publicidad ▼
Nützen
Nützen
AB
AB
Ver también
Nutzen (n.m.)
↘ ausnutzen, ausnützen, Förderer, Förderin, Gönner, Gönnerin, Helfer, Helferin, Hilfe, nützen, Nutzen ziehen, nutznießen, profitieren, profitieren von, Wohltäter, Wohltäterin ↗ dienlich, hilfreich, nutzbringend, nützlich, sinnvoll, zweckdienlich ≠ Fruchtlosigkeit, Nutzlosigkeit, Sinnlosigkeit, Überflüssigkeit, Unnötigkeit, Vergeblichkeit, Zwecklosigkeit
nützen (v. trans.)
↘ Anwendung, Applikation, Auswertung, benutzbar, Benutzung, brauchbar, Gebrauch, nutzbar, Nutzbarmachung, Nutzung, unbrauchbar, Verarbeitung, verwendbar, Verwendung, Verwertung ↗ Nutzen
nutzen (v. trans.)
nützen (v.)
ab (adv.)
≠ zurück
abnutzen (v. trans.)
↘ abgeklappert, abgenutzt, Abnutzung, Abnützung, Abrieb, altersschwach, fadenscheinig, gebraucht, Gebraucht-, getragen, unverwüstlich, unzerstörbar, verlebt, Verschleiß, verschlissen
abnützen (v. trans.)
↘ abgeklappert, abgenutzt, Abnutzung, Abnützung, Abrieb, altersschwach, fadenscheinig, gebraucht, Gebraucht-, getragen, unverwüstlich, unzerstörbar, verlebt, Verschleiß, verschlissen
Publicidad ▼
Nutzen (n.)
ce qui appartient à un système et y agit favorablement (fr)[ClasseParExt.]
Nutzen; Sinn; Zweck; Benutzbarkeit; Nützlichkeit; Utilität; Verwendbarkeit; Brauchbarkeit[ClasseHyper.]
Beschaffenheit, Eigenschaft[Hyper.]
dienlich, hilfreich, nutzbringend, nützlich, sinnvoll, zweckdienlich[Propriété~]
anbringen, anfangen, anwenden, aufarbeiten, auslasten, bedienen, benutzen, benützen, beschäftigen, brauchen, einsetzen, gebrauchen, implementieren, nehmen, nützen, verarbeiten, verwenden, verwerten, zeigen - nützlich - benutzbar, brauchbar, nutzbar, verwendbar - nützlich - unbrauchbar[Dérivé]
Nutzen (n.)
Vorzug[Hyper.]
Nutzen (n.)
Zugewinn; Gewinn; Nutzen; Profit[ClasseHyper.]
Einkommen[Hyper.]
profitieren - netto verdienen - profiteer (en)[Dérivé]
Nutzen (n.)
Vorzug[Hyper.]
Nutzen (n.)
Nutzen (n.)
bienfait (fr)[ClasseHyper.]
Gunst; Sondervergünstigung; Vergünstigung; Förderung; Begünstigung[Classe]
ce qu'on gagne, obtient (fr)[Classe]
nützen (v.)
auslösen, bedingen, verursachen[Hyper.]
serve, serve well (en)[Domaine]
nützen (v.)
nützen (v.)
faire du bien (fr)[Classe]
produire des bénéfices (fr)[Classe]
aufhelfen, helfen, lindern[Hyper.]
Nutzen - do-gooder, humanitarian, improver (en) - beneficent (en)[Dérivé]
nützen (v. intr.)
nützen (v. tr.)
nützen (v. tr.) [sud-allemand]
utiliser (fr)[Classe]
utiliser un artifice pour parvenir à ses fins (fr)[Classe]
méthode (fr)[DomaineCollocation]
Anwendung, Applikation, Auswertung, Benutzung, Gebrauch, Nutzbarmachung, Nutzung - application, practical application (en) - Benutzbarkeit, Brauchbarkeit, Nutzen, Nützlichkeit, Sinn, Utilität, Verwendbarkeit, Zweck - Anwender, Anwenderin, Benutzer, Benutzerin, Nutzer, User, Verbraucher, Verwender, Verwenderin - utiliser, utilizer (en) - available, usable, useable (en) - applicative, applicatory (en) - einsatzfähig, gebrauchsfertig, in Betrieb, in betriebsfähigem Zustand, nützlich, verwendungsfähig - brauchbar, Verwertbarkeit - nutzbar[Dérivé]
anwenden, benutzen, gebrauchen, übertragen, verwenden[Domaine]
ab (adv.)
zurück[Ant.]
ab (prép.) [abjagen , abkaufen , münden in , reichen , verdanken , zusprechen]
(espace) depuis (tel lieu) (fr)[Classe...]
ab (prép.) [abjagen , abkaufen , münden in , reichen , verdanken , zusprechen]
abnutzen (v.)
abnehmen, entfernen, wegnehmen[Hyper.]
abnutzen, ausfransen, sich abnutzen[Analogie]
abnutzen (v.)
verfallen[Hyper.]
Abnutzung, Abnützung, Abrieb, Verschleiß - fragil, zerbrechlich[Dérivé]
abbrechen, brechen[Domaine]
abnutzen (v. tr.)
anstrengen; ermüden; ablaufen; abfahren; abnutzen; abnützen; abtragen; abtreten; verschleißen; aufreiben; erschöpfen[ClasseHyper.]
abnutzen (v. tr.)
s'user (fr)[Classe]
abnützen (v. tr.) [régional]
Contenido de sensagent
computado en 0,156s