Publicitad R▼
afdwaling (n.)
afdwaling (n.f.)
defect, feil, fout, gebrek, gebrekkigheid, imperfectie, lapsus, misdaad, onjuistheid, onvolkomenheid, onvolmaaktheid, tekort, tekortkoming, weeffout
afdwaling (n.f.) (figuurlijk;oneigenlijk)
Publicidad ▼
Ver también
afdwaling (n.f.)
↗ afdwalen, dolen, dwalen, landlopen, omzwerven, ronddolen, ronddwalen, rondtrekken, rondzwerven, trekken, zwalken, zwerven
afdwaling (n.)
bocht, draai, zijpad[Hyper.]
afdwalen, een zijsprong maken naar, verdolen, verdwalen - doen afbuigen, wijken - knikken, krombuigen, ombuigen, wegdraaien, wegsturen, zich afwenden - afkeren, afwenden, afwijken, omleiden - omleggen - bergingsschip, jutter, kraanauto, kraanwagen, saboteur, sleepauto, sleepwagen, sloop, sloopbedrijf, sloperij, slopersbedrijf, stranddief, strandjutter, takelauto, takelwagen - afleidend[Dérivé]
afdwaling (v. s.) [figuurlijk , oneigenlijk]
waanzin; gekkigheid; gekte; verdwazing[Classe]
égarer (fr)[Nominalisation]
afdwaling (v. s.)
fait de perdre son chemin (fr)[Classe]
afdwaling (v. s.)
onvolmaaktheid[Hyper.]
blemish, flaw (en) - defect, gebrekkig[Dérivé]
afdwaling (v. s.)
dagreis, het reizen, reis, tocht[Hyper.]
afwijken - toerist, vakantieganger[Dérivé]
afdwaling (v. s.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,031s