Publicitad R▼
afsnijden
afkappen, doorsnijden, doorsteken, in de rede vallen, onderbreken, saboteren, scheiden, scheren, snoeien, splijten, uiteendrukken, verdelen
afsnijden (v.)
afsnijden (v. trans.)
afbreken, afsluiten, afzonderen, bekorten, binnenpad, binnenweg, couperen, knippen, kophout, kopshout, kortere weg, kortwieken, millimeteren, ruimen, sluiproute, sluipweg, snijden, trimmen, uitwijken, verkorten, wenden, zeer kort knippen
Publicidad ▼
Ver también
Publicidad ▼
afsnijden
afsnijden
afsnijden (n.)
afsnijden (v.)
bijsnijden[Hyper.]
slijpen - grasschaar, grote schaar, schaar - shearer (en)[Dérivé]
afsnijden (v.)
séparer en coupant (fr)[Classe]
section (fr)[Dérivé]
afsnijden (v. tr.)
changer de direction pour un bateau (fr)[Classe]
se déplacer en changeant de direction (fr)[Classe]
effectuer une manœuvre d'une voiture (fr)[DomaineCollocation]
afsnijden (v. tr.)
abbreviëren, afkorten, verkorten[Hyper.]
bekorting[Dérivé]
afsnijden (v. tr.)
afsnijden (v. tr.)
(kortdurend; van korte duur), (kortstondigheid; kortheid)[ClasseParExt.]
trajet réduisant la distance (fr)[ClasseHyper.]
afsnijden (v. tr.)
interrumperen, verbreken[Hyper.]
Contenido de sensagent
computado en 0,031s