Publicitad D▼
afzetter
afzetter (n.m.)
aderlaten, afjatten, afnemen, afpakken, afpikken, afzetster, afzetten, benemen, bestelen, bezwendelen, flessen, flessentrekker, kaalplukken, kwartjesvinder, nepper, ontnemen, ontroven, ontstelen, oplichter, overvragen, pluimen, plukken, schelm, scheren, snijden, tillen, uitkleden, zwendelaar, zwendelaarster
Publicidad ▼
Ver también
afzetter (n.m.)
afzetter (m. s.)
afzetter (m. s.)
estimer au-dessus de sa valeur (fr)[Classe]
faire payer cher (fr)[Classe]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,063s