Publicitad R▼
-geben (v.)
restitueren, restorneren, retributie, ristorneren, terugboeken, teruggaaf, teruggave, teruggeven
Geben (n.)
geben (v.)
geven, mededelen, meedelen, verschenken, wegschenken, weggeven, verstrekken, houden, voeren, meegeven, existeren, bestaan, voorkomen, zijn, wezen, produceren, maken, voortbrengen, zich gedragen, gedragen, zich gedragen als, uithangen, optreden, genereren
angeben (v.)
opscheppen, indiceren, aanwijzen, aangeven, aanduiden, beredeneren, betogen, tonen, pleiten, rationaliseren, geven, mededelen, meedelen, verschenken, wegschenken, weggeven, verstrekken, gewag maken van, melding maken van, reppen over, reppen van, vermelden, noemen, beginnen, entameren, verwijzen, afsluiten, constateren, sluiten, stellen, bepalen, vaststellen, besluiten tot, bogen, zich bogen, opsnijden, zijn eigen lof zingen, verklaren
angeben (v.) (Gesprächs.)
pronken, bluffen, grootdoen, te koop lopen met, koketteren met, paraderen, pralen met, protsen met, opsnijden, snoeven, pochen, prijken, vaandelzwaaien, vendelzwaaien, zich aanstellen, geiten, snoeverij, zich er brutaal doorheen slaan, pronken met
an (adj.)
an- ()
die Hand geben (v.)
sich geben (v.)
uithangen (gemeenzaam), zich gedragen, zich gedragen als
sich geben (v.) (+ datif)
von sich geben (v.)
onder woorden brengen, spuien, tot uitdrukking brengen, uitdrukken, uiten, uitspreken, vertolken, verwoorden
angeben mit (v.) (Gesprächs.)
bogen op, dik doen, grootspreken, opscheppen over, prat gaan op, zich beroemen op
an beiden Seiten (+ génitif)
an beiden Seiten (adv.)
aan beide kanten, aan beide zijden, aan weerskanten, aan weerszijden, over en weer, van beide kanten, van weerskanten, van weerszijden
an Boden gewinnen (v.)
inlopen, terrein winnen, veld winnen, voorkomen, vooruitkomen, winnen
an Bord bringen (v.)
aan boord brengen, aan boord nemen, embarkeren, inladen, inschepen, laden
an Bord gehen (v.)
an Bord nehmen (v.)
aan boord brengen, aan boord nemen, embarkeren, inladen, inschepen, laden
an den Mann bringen (v.)
an den Pranger stellen (v.)
aan de, afbreken, beschamen, bespotten, kritiseren, vernederen
an den Tag legen (v.)
aan de dag leggen, betonen, betuigen, bewijzen, tonen, uitdrukken, uiten, vertonen
an der Arbeit sein (v.)
an der Festtafel sitzen (v.)
aan tafel zitten, aanzitten, tafelen (literary)
an der Kandare haben (v.)
iemand bij de neus leiden, iemand bij de neus nemen, ringeloren, ruw behandelen
an der Kandare halten (v.)
iemand bij de neus leiden, iemand bij de neus nemen, ringeloren, ruw behandelen
an der Nadel hängen
an der Nase herumführen (v.)
aanpraten, bij de neus nemen, erin laten lopen, in de maling nemen, in het ootje nemen, plagen, wijsmaken
an der oberen Seite (adv.)
aan de bovenkant, aan de bovenzijde, bovenop, op de bovenkant, op de bovenzijde
an der Oberseite (adv.)
aan de bovenkant, aan de bovenzijde, bovenop, op de bovenkant, op de bovenzijde
an der Reihe sein (v.)
an der Spitze gehen (v.)
an der Spitze liegen (v.) (Sport)
de leiding hebben (sport), leiden (sport), op kop liggen (sport), vóór liggen (sport), vóór staan (sport)
an der Spitze stehen (v.)
an der Tagesordnung sein (v.)
an der unteren Seite (adv.)
aan de onderkant, aan de onderzijde, onderop, op de onderkant, op de onderzijde
an der Unterseite (adv.)
aan de onderkant, aan de onderzijde, onderop, op de onderkant, op de onderzijde
an der Vorderseite von (+ datif)
an die Arbeit gehen
an die Ehre greifen (v.)
an die große Glocke hängen (v.)
an die Oberfläche kommen (v.)
an die Öffentlichkeit bringen (v.)
aan het licht brengen, manifesteren, openbaren, reveleren, ruchtbaar maken, uitbrengen, uiten
an die Reihe kommen (v.)
an die Stelle setzen von (v.) (+ datif)
an einer anderen Stelle (adv.)
an einer Freizeit teilnehmen (v.) (Glaubensgemeinschaft;Religion)
in retraite gaan (godsdienstig)
an ... entlangfahren (v.) (+ datif)
an ... entlanggehen (v.) (+ datif)
an ... entlanglaufen (v.) (+ datif)
an erster Stelle (adv.)
bovenal, in de eerste plaats, op de eerste plaats, ten allereerste
an Exerzitien teilnehmen (v.) (Glaubensgemeinschaft;Religion)
in retraite gaan (godsdienstig)
an Inkontinenz leidend (adj.) (Mannsbild)
incontinent (manspersoon), inkontinent (manspersoon)
an Land (adv.)
an Land gehen (v.)
aan land gaan, aan wal gaan, landen, ontschepen, van boord gaan
an Land schwemmen (v.)
an Ort und Stelle (adv.)
an sich halten (v.)
zich bedwingen, zich beheersen, zich in bedwang houden, zich in de hand houden, zich inhouden, zich onder controle houden, zich onder kontrole houden, zich verbijten
an sich pressen (v.)
aannemen, aanpakken, aanvatten, de armen slaan om, de armen strengelen om, in de armen sluiten, nemen, stevig vasthouden, tegen zich aan drukken, vastbijten, vatten
an sich reißen
an sich reißen (v.)
graaien, grissen, meepakken, naar zich toe trekken, oppikken, usurperen, veroveren, zich toeëigenen
an Stelle (von)
an Stelle von
an .. vorbei (+ datif)
an .. vorüber (+ datif)
an zweiter Stelle (adv.)
in de tweede plaats, op de tweede plaats, ten tweede, tweede
sich an sein Wort halten (v.)
zich aan zijn woord houden, zijn woord houden, zijn woord nakomen
sich halten an (v.)
blijven bij, dichtbij blijven, houden aan zich, niet afdwalen van, omarmen, omhelzen, omstrengelen, vasthouden, volgen, zich schikken
sich halten an (v.) (+ accusatif)
Publicidad ▼
.an
.an
Ver también
geben (v. trans.)
↘ Anfertigung, Bauart, Direktor, Fabrikat, Fabrikation, Fabrikation; -herstellend, Fertigung, Herstellung, Inszenierung, nicht existierend, realisierbar, Verfertigung
angeben (v. intr.)
↘ Angeber, Angeberin, angeberisch, Aufschneider, Aufschneiderin, aufschneiderisch, großsprecherisch, großspurig, großtuerisch, Komödiant, Komödiantin, Polterer, Poseur, prahlerisch, Protz, protzenhaft, protzig, stolz, Wichtigtuer
angeben (v.)
↘ Anruf, Anschluß, Fernruf, Fernsprechverbindung, Kommunikation, Mitteilende, Telefonat, Telefongespräch, Telefonverbindung, Verbindung ≠ verallgemeinern
an-
↘ Anprobe
Publicidad ▼
-geben (v.)
-geben (v.)
beantragen, einsenden[Hyper.]
-geben (v.)
mitteilen, rüberbringen[Hyper.]
-geben (v.)
rendre (fr)[Classe]
-geben (v.)
rembourser, clore une transaction, un compte (fr)[Classe]
rendre (fr)[Classe]
-geben (v.)
rendre (fr)[Classe]
Geben (n.)
geben (v.)
organiser (fr)[Classe]
recevoir des gens (fr)[termes liés]
geben (v.)
aufteilen, berappen, blechen, dosieren, hinblättern, parzellieren - geben, mitgeben[Hyper.]
Geben - Blatt, Hand - Geber[Dérivé]
deal (en)[Domaine]
geben (v.)
geben (v.)
geben (v. tr.)
mitteilen[ClasseHyper.]
sujet (ce qui est soumis à la pensée) (fr)[Classe]
hingeben; fortgeben; verschenken; weggeben; wegschenken[ClasseHyper.]
information (fr)[DomaineCollocation]
erzählen[Hyper.]
conveyance, impartation, imparting (en) - giving (en)[Dérivé]
aussetzen, hinterlassen, lassen, nachlassen, übereignen, überlassen, vererben, vermachen, verschreiben, zurücklassen - give (en)[Domaine]
reichen, überbringen, übergeben, überreichen, weitergeben, zuspielen, zustecken[Analogie]
geben (v. tr.)
faire passer qqch de soi à qqch ou qqn d'autre (fr)[ClasseHyper.]
geben (v. tr.)
avoir une réalité, une existence (fr)[ClasseHyper.]
geben (v. tr.)
geben (v. tr.)
geben (v. tr.)
eine Haltung einnehmen[Classe]
angeben (v.)
mitteilen[ClasseHyper.]
sujet (ce qui est soumis à la pensée) (fr)[Classe]
hingeben; fortgeben; verschenken; weggeben; wegschenken[ClasseHyper.]
information (fr)[DomaineCollocation]
erzählen[Hyper.]
conveyance, impartation, imparting (en) - giving (en)[Dérivé]
aussetzen, hinterlassen, lassen, nachlassen, übereignen, überlassen, vererben, vermachen, verschreiben, zurücklassen - give (en)[Domaine]
reichen, überbringen, übergeben, überreichen, weitergeben, zuspielen, zustecken[Analogie]
angeben (v.)
mentionner (fr)[Classe]
vorausdenken an[Hyper.]
Name - Zitat - Anführung - Erwähnung - citation (en) - Benennung - mentioner (en)[Dérivé]
angeben (v.)
angeben (v.)
hervorheben, übertreiben[Hyper.]
Bravour, gespielte Tapferkeit - Angeberei, Aufschneiderei, Prahlen, Schaumschlägerei - brag, bragging, crow, crowing, gasconade, line-shooting, vaporing (en) - Bramarbasieren, Prahlerei - Lobgesang, Loblied - Angeber, Angeberin, Aufschneider, Großkotz, Großmaul, Großsprecher, Wichtigtuer, Wichtigtuerin, Windbeutel - Schwadroneur[Dérivé]
angeben (v.)
déterminer par une définition (fr)[Classe]
préciser (fr)[Classe]
darlegen, darstellen, entwickeln, genau, sorgfältig ausarbeiten[Hyper.]
präzis, präzise[Rendre+Attrib.]
Einzelbehandlung[Dérivé]
verallgemeinern[Ant.]
angeben (v.)
angeben (v. intr.) [Gesprächs.]
faire illusion (fr)[Classe]
exagérer des propos (fr)[Classe]
angeben (v. intr.) [Gesprächs.]
angeben (v. tr.)
hinweisen auf; indizieren; anzeigen; bezeichnen; angeben; andeuten[ClasseHyper.]
déterminer par une définition (fr)[Classe]
rendre perceptible à la vue (fr)[Classe]
certifier, attester qqch comme témoin (fr)[Classe]
herantragen, unterbreiten, vorlegen, zu bedenken geben[Hyper.]
Argumentation, Argumentieren - Größe, Maß, Messung, Vermessung - argument, statement (en) - Anzeichen - indicant, indication (en) - Meinungsaustausch, Streit, Streitgespräch - indicative, indicatory, revelatory, significative, suggestive (en)[Dérivé]
angeben (v. tr.) [Sport]
frapper la balle (fr)[ClasseParExt.]
gehen[Hyper.]
an
brauchbar[Hyper.]
an (prép.) [abjagen , abkaufen , münden in , reichen , verdanken , zusprechen]
(espace) jusqu'à (tel lieu) (fr)[Classe]
an (prép.) [abjagen , abkaufen , münden in , reichen , verdanken , zusprechen]
à un instant donné (fr)[Classe]
an (prép.) [anklagen wegen , anschuldigen wegen , beschuldigen , bezichtigen , entheben , verdächtigen , versichern , zeihen , überführen]
prép marquant l'attribution (fr)[Classe]
an (prép.)
an (prép.)
(espace) près de (fr)[Classe]
an-
Kleider anziehen; sich kleiden; sich anziehen[Classe]
expérimenter (fr)[Classe]
coudre (opérations diverses) (fr)[DomaineCollocation]
Contenido de sensagent
computado en 0,171s