Publicitad R▼
bepalen
bedingen, beïnvloeden, berekenen, beslissen, meten, nagaan, regulariseren, stipuleren, uitmikken, uitrekenen, vastleggen, vaststellen, verordenen, voorschrijven
bepalen (v.)
bepalen (v. trans.)
aanhouden, aanspreken, afdoen, afhandelen, afsluiten, afspreken, afwerken, afwikkelen, beklinken, berekenen, beslissen, beslissen?, besluiten, besluiten tot, constateren, decreteren, dekreteren, determineren, keren, komen, kwantificeren, oplossen, overeenkomen, raadplegen, richten, ruiten, schikken, sluiten, stellen, vaststellen, vereffenen, vervoegen, wenden, zich
Publicidad ▼
Ver también
bepalen (v. trans.)
↘ bepaalbaar, bepaaldheid, bepaling, beslissend, beslissing, besluit, conclusie, constatering, cruciaal, decisie, determinatie, ongespecifeerd, vaststelling ↗ grootheid, kwantiteit, kwantum, quantiteit, quantum
Publicidad ▼
bepalen
avoir pour effet (fr)[Classe]
bepalen (v.)
bepalen (v.)
exercer le pouvoir sur (fr)[Classe]
conduire l'activité, l'organisation de qqch (fr)[Classe]
décider (fr)[Classe]
bepalen (v.)
bepalen (v.)
bepalen (v. tr.)
bepalen (v. tr.)
bepalen (v. tr.)
bepalen (v. tr.)
préciser (fr)[Classe]
bepalen (v. tr.)
décider (fr)[Classe]
bepalen (v. tr.)
bepalen (v. tr.)
mesurer (fr)[Classe]
uitdrukken - boeken, boekhouden, rekenen[Hyper.]
gehalte, graad, grootheid, hoeveelheid, kwantiteit, maat, maatstelsel, mate, meting - experiment, het meten, maatstelsel, meten, meting, onderzoeking, probeersel, proef, proefneming, test, toets, toetssteen - quantification (en) - maat, maatlepel, maatstelsel - grootheid, kwantiteit, kwantum, quantiteit, quantum - meetbaar, mensurabel[Dérivé]
bepalen (v. tr.)
communiceren, in contact komen[Hyper.]
geadresseerde[Dérivé]
draaien, omgaan, zich omdraaien[Analogie]
Contenido de sensagent
computado en 0,032s