Publicitad R▼
bezighouden
bezighouden (v.)
aannemen, absorberen, bekleden, bezig houden, bezig zijn, dienen, doen, doen aan, doorbrengen, engageren, functioneren, gaan studeren, huren, huwelijksbelofte, in beslag nemen, in dienst hebben, in dienst nemen, inpakken, inpalmen, liggen, lopen, occuperen, opereren, opgaan in, ophouden, passeren, plaatsen, staan, tewerkstellen, verdiepen, verdrijven, verloven, verteren, werken, winnen, zich bezighouden met, zich ophouden met, zich overgeven aan, zich toeleggen op, zich toewijden aan, zich verloven, zich verloven met, zich wijden aan, zitten
Publicidad ▼
Ver también
bezighouden (v.)
↘ bruikbaar, tewerkstelling, verloofd, werkgeefster, werkgever ≠ afschaffen, afzetten, de bons geven, de laan uitsturen, duimen, duimendraaien, duimzuigen, eruitgooien, krijgen, luilakken, nietsdoen, ontslaan, op straat zetten, stilstaan, stilvallen, wegsturen, wegwuiven, wippen
Publicidad ▼
bezighouden (v.)
belangstellen, interesseren, niet onverschillig laten, zich bezig houden met[Hyper.]
activiteit, beroep, bezigheid, occupatie, stiel, werkzaamheden, werkzaamheid - occupation (en) - engrossment, intentness (en) - hoofdactiviteit, hoofdbezigheid - concentratie, concentratievermogen, koncentratie[Dérivé]
bezighouden (v.)
bezighouden (v.)
arbeid, emplooi, werk - werkmier - creatie, schepping, werk, werkstuk - arbeider, arbeidskracht, kracht, loontrekker, tewerkgestelde, werker, werkkracht, werkmier, werknemer - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus[Dérivé]
duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen[Ant.]
bezighouden (v.)
noodzaken, nopen, verplichten[Hyper.]
bezighouden (v.)
recruter des personnes (fr)[Classe]
employer une personne (fr)[Classe]
bezighouden (v.)
avoir une activité de façon régulière (fr)[Classe]
pratiquer (une activité) (prop. courante) (fr)[ClasseParExt.]
s'intéresser à (fr)[Classe]
Contenido de sensagent
computado en 0,031s