Publicitad R▼
⇨ definición de bof (Wikipedia)
boffen
boffen (v. intr.)
geluk hebben, meezitten, treffen, mazzelen (gemeenzaam), zwijnen (gemeenzaam)
bof
bof (n.m.f.)
Publicidad ▼
Ver también
bof (n.m.f.)
bof (n.m.)
Publicidad ▼
boffen (v. intr.)
bof (m. s.)
geluk[ClasseHyper.]
lot; fataliteit; noodlottigheid[Classe]
hasard (fr)[Classe]
événement heureux (fr)[Classe]
(kassucces; voorspoed; topper; sukses; geweldig succes)[termes liés]
gagner au jeu (fr)[termes liés]
(superstitie; bijgelovigheid; bijgeloof; volksbijgeloof; volksgeloof)[termes liés]
fenomeen, manifestatie, verschijnsel[Hyper.]
gelukbrengend - fortuinlijk, gelukkig[Dérivé]
bof (m. s.)
kinderziekte[Classe]
oorpijn[Classe]
bof (m. s.)
geluk[Classe]
bof (n.)
malformation (en)[Classe]
maladie : gorge (fr)[Classe]
(hals; baarmoederhals; baarmoedermond; cervix; tandhals; {#169}gekeeld; nek)[termes liés]
ziekte[Hyper.]
schildklier[Dérivé]
bof (n.)
oorpijn[Classe]
brand, inflammatie, ontsteking, opvlieger, opvlieging[Hyper.]
parotid gland (en)[Dérivé]
bof, dikoor[Desc]
Wikipedia - ver también
Contenido de sensagent
computado en 0,577s