Publicitad E▼
escapar (v.)
ontgaan, voorbijzien, over het hoofd zien, nalaten, overslaan, overspringen, skippen, vergeten, weglaten, ontvlieden, spankeren, vlieden, vluchten, weglopen, wegvluchten, uitbreken, ontvluchten, zich losmaken, proberen te ontsnappen, ontkomen, ontlopen, losbreken, mislopen, ontduiken, ontslippen, ontsnappen aan
escapar ()
ontslippen, wegkomen, ontvlieden, ontvluchten, vlieden, zich losrukken, ontsnappen, ontkomen, ontglippen, weglopen, op de vlucht slaan
dejar escapar
dejar escapar (v.)
eruit flappen, per ongeluk uiten, uitroepen, zich laten ontvallen, zich verspreken
escapar con bien (v.)
door het oog van de naald kruipen, er goed van afkomen, met de schrik vrijkomen
escapar con el susto (v.)
door het oog van de naald kruipen, er goed van afkomen, met de schrik vrijkomen
escapar con vida (v.)
escapar de (v.)
escapar por un pelo (v.)
door het oog van de naald kruipen, er goed van afkomen, met de schrik vrijkomen
Publicidad ▼
Ver también
escapar (v. trans.)
≠ en serio tomar, fijarse en, poner atención, prestar atención, tomar a pecho, tomar en serio, tomarse a pecho, tomarse en serio
escapar
se libérer (fr)[Classe]
escapar (v.)
escapar (v.)
escapar (v.)
escapar (v.)
demeurer inconnu (fr)[Classe]
escapar (v. intr.)
se cacher (fr)[Classe]
escapar (v. tr.)
ne pas dire, s'abstenir d'exprimer (fr)[Classe]
ne pas tenir compte (fr)[Classe]
oublier de faire qqch (fr)[Classe]
ne pas avoir le souvenir (de qqn, qqch), oublier (fr)[Classe]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,047s