Definición y significado de finale

voleindiging; voleinding; slot; afloop; eind; einde; beëindiging[Classe]

(spektakel; schouwspel; vertoning), (toekijker; viewer; toeschouwer; getuige; wachter), (publiek)[termes liés]

partij; potje; spel; spelletje; wedstrijd; game[Classe]

match[Hyper.]

laatst, laatste[Dérivé]

double elimination tournament, double-elimination tournament, double elimination tourney, double-elimination tourney, elimination tournament (en)[Desc]

voleindiging; voleinding; slot; afloop; eind; einde; beëindiging[Classe]

ballet (fr)[DomainDescrip.]

afronding, afwerking, completering, finish, voleinding, voltooiing[Hyper.]

besluiten, concluderen[Dérivé]

forme ou type d'œuvre musicale (fr)[Classe]

signe musical (fr)[Classe]

voleindiging; voleinding; slot; afloop; eind; einde; beëindiging[Classe]

fin (fr)[Caract.]

déroulement d'un opéra (fr)[DomainDescrip.]

sonate (fr)[DomainDescrip.]

bea aindiging, conclusie, gevolgtrekking, konklusie, slotsom, slotwoord[Hyper.]

schouwspel, show, spektakel, uitvoering, vertoning, voorstelling - compositie, muziekje, muziekstuk, muziekwerk, op., opus, stuk, toonzetting[Desc]

partij; potje; spel; spelletje; wedstrijd; game[Classe]

eindronde, eindstrijd, eindwedstrijd, finale[Hyper.]

datum[Classe]

einde, ontknoping - punt[Hyper.]

afkrijgen, afmaken, afronden, aftimmeren, klaarkrijgen, voleinden, voleindigen, voltooien, volvoeren - afbouwen, afkrijgen, afmaken, afronden, bea aindigen, finishen, klaarkrijgen, voleinden, voleindigen, volledig maken, volvoeren - besluiten - dichtgaan, dichtvallen, sluiten, toegaan, toevallen - afbouwen, afkomen, aflopen, eindigen, gedaan zijn, gereedkomen, klaarkomen, nokken, ophouden, stoppen, uitgaan, uitscheiden, vervallen, wegvallen - besluiten, concluderen[Dérivé]