definición y significado de gaan | sensagent.com


   Publicitad E▼


 » 
alemán árabe búlgaro checo chino coreano croata danés eslovaco esloveno español estonio farsi finlandés francés griego hebreo hindù húngaro indonesio inglés islandés italiano japonés letón lituano malgache neerlandés noruego polaco portugués rumano ruso serbio sueco tailandès turco vietnamita
alemán árabe búlgaro checo chino coreano croata danés eslovaco esloveno español estonio farsi finlandés francés griego hebreo hindù húngaro indonesio inglés islandés italiano japonés letón lituano malgache neerlandés noruego polaco portugués rumano ruso serbio sueco tailandès turco vietnamita

Definición y significado de gaan

Sinónimos

gaan (v.)

aanbelangen, aanbellen, aangaan, aanschellen, aanslaan, aanwezig zijn bij, afbuigen, affaire, afgaan, afnokken, aftaaien, amourette, avontuurtje, begeven, beheren, behoren, beieren, bellen, bende vormen, betreffen, bewegen, bijwonen, bommen, buigen, controleren, de controle hebben over, de kontrole hebben over, doorbuigen, draaien, erbij zijn, er doorheen komen, er doorkomen, er een succes van maken, erin slagen, gaan liggen, gaan tot, gelden, geluid maken, gelukken, geraken, gezag hebben over, handelen, hanteren, hardlopen, heengaan, het toezicht hebben op, het ver brengen, hollen, horen, horen bij, in bedwang hebben, in het leven slagen, inslaan, kenteren, keren, klepelen, klinken, koersen, komen, kontroleren, liaison, liefdebetrekking, liefdesaffaire, liefdesavontuur, liefdesbetrekking, liefdesgeschiedenis, liefdesrelatie, liefdesverhaal, liefdesverhouding, lopen, luiden, lukken, marcheren, moven, naar bed gaan, nokken, omgaan met, om het hardst lopen, omslaan, onder controle hebben, onder kontrole hebben, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, racen, raken, reiken, relatie, rennen, romance, samenspannen met, schallen, scharrel, schelen, schellen, slaan, slagen, superviseren, terugslaan, thuishoren, toezicht hebben, toezicht houden, toezicht houden op, toon voortbrengen, treden, uitmaken, uitstrekken, veranderen, verhouding, verkeren, verkrommen, verlopen, verrekken, verrotten, verwijderen, verwijzen, verwijzen naar, vrijage, wandelen, weergalmen, wegwezen, wisselen, worden, zich krommen, zich ter ruste begeven

   Publicidad ▼

Ver también

gaan

daar gaat 'ie

Frases

   Publicidad ▼

Diccionario analógico








gaan (v.)

horloge (fr)[termes liés]

(torenklok; bel)[termes liés]

sonnette (fr)[termes liés]












gaan (v.)

vergelijken[Hyper.]







gaan (v.)

sell (en)[Similaire]





gaan (v.)

sound (en)[Similaire]


gaan (v. intr.)

gaan; gaan naar[ClasseHyper.]

[ aller contre ] (fr)[Syntagme]



 

todas las traducciones de gaan


Contenido de sensagent

  • definiciones
  • sinónimos
  • antónimos
  • enciclopedia

 

5492 visitantes en línea

computado en 0,047s