Publicitad E▼
gaan
aflopen, aftaaien, bewegen, circuleren, doorreizen, gaan met die banaan!, ijsberen, koersen, lopen, lukken, opstappen, passen, reizen, rijden, tijgen, vertrekken, vieren, voortbewegen, weggaan, werken, willen
gaan (v.)
aanbelangen, aanbellen, aangaan, aanschellen, aanslaan, aanwezig zijn bij, afbuigen, affaire, afgaan, afnokken, aftaaien, amourette, avontuurtje, begeven, beheren, behoren, beieren, bellen, bende vormen, betreffen, bewegen, bijwonen, bommen, buigen, controleren, de controle hebben over, de kontrole hebben over, doorbuigen, draaien, erbij zijn, er doorheen komen, er doorkomen, er een succes van maken, erin slagen, gaan liggen, gaan tot, gelden, geluid maken, gelukken, geraken, gezag hebben over, handelen, hanteren, hardlopen, heengaan, het toezicht hebben op, het ver brengen, hollen, horen, horen bij, in bedwang hebben, in het leven slagen, inslaan, kenteren, keren, klepelen, klinken, koersen, komen, kontroleren, liaison, liefdebetrekking, liefdesaffaire, liefdesavontuur, liefdesbetrekking, liefdesgeschiedenis, liefdesrelatie, liefdesverhaal, liefdesverhouding, lopen, luiden, lukken, marcheren, moven, naar bed gaan, nokken, omgaan met, om het hardst lopen, omslaan, onder controle hebben, onder kontrole hebben, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, racen, raken, reiken, relatie, rennen, romance, samenspannen met, schallen, scharrel, schelen, schellen, slaan, slagen, superviseren, terugslaan, thuishoren, toezicht hebben, toezicht houden, toezicht houden op, toon voortbrengen, treden, uitmaken, uitstrekken, veranderen, verhouding, verkeren, verkrommen, verlopen, verrekken, verrotten, verwijderen, verwijzen, verwijzen naar, vrijage, wandelen, weergalmen, wegwezen, wisselen, worden, zich krommen, zich ter ruste begeven
Publicidad ▼
Ver también
gaan (v.)
↘ aanwezigen, accommodatie, adaptatie, alteratie, assimilatie, bel, bijstelling, conducteur, conductrice, controleerbaar, controleur, controleuse, estafetteloper, gebel, gelui, geraas, geschal, getuige, hardloopster, hardlopen, herrie, kabaal, kakofonie, kleurschakering-, klokkeluider, klokkenluider, klokluider, koers, kondukteur, konduktrice, kontroleerbaar, kontroleur, kontroleuse, lawaai, leider, leven, meester van, modificatie, modifikatie, mutatie, omstanders, onbeheerst, pandemonium, race, rennen, rensport, rumoer, schallen, schel, spektakel, stampei, treinconducteur, treinconductrice, treinkondukteur, treinkonduktrice, wedloop, wijziging ↗ scheef, schuin ≠ aanbelanden, aankomen, aanlanden, afgaan, arriveren, belanden, blameren, blijven, de mist in gaan, failleren, falen, feilen, floppen, geen succes hebben, in duigen vallen, in het water vallen, karren, knallen, komen, komen aanzetten, misgaan, mislopen, mislukken, omrijden, onderuitgaan, opdagen, op de klippen lopen, opstaan, rijden, scheeflopen, schipbreuk lijden, staan, stuklopen, tekortschieten, terechtkomen, terzijde geschoven worden, uit bed komen, uitblijven, vallen, verkeerd gaan, wegblijven
gaan
⇨ (gaan) liggen • gaan als onderdeel van • gaan branden • gaan door • gaan houden van • gaan in • gaan in de richting van • gaan langs • gaan liggen • gaan met • gaan met akkoord • gaan met die banaan! • gaan met er vandoor • gaan met iemand • gaan naar • gaan naar of in • gaan om • gaan over • gaan scheiden • gaan staan • gaan staan in de getuigenbank • gaan stappen • gaan studeren • gaan tot • gaan voor • gaan wonen • gaan zitten • gaan zitten gemakkelijk • zich laten gaan
⇨ De Sims 2: Gaan het Maken • De Vijf gaan er vandoor • Lijst van afleveringen van We gaan nog niet naar huis • Lijst van liedjes die over de toekomst gaan • Long gaan • Op reis gaan • Overstag gaan • Rastriya Gaan • Short gaan • T.S.G. 't Zal Wel Gaan • Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan ... • Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... • Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan... • We gaan nog niet naar huis • Wij gaan naar Smurfenland • Wij gaan naar smurfenland • Zal 't gaan, ja?
Publicidad ▼
gaan
bewegen; zich bewegen[ClasseHyper.]
remuer le corps (fr)[Classe]
beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing - motoriek, voortbewegen, voortbeweging - motoriek - actie, beweging - change of location, travel (en) - reiziger - mover (en) - bewegings-[Dérivé]
bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten[Domaine]
stay in place (en)[Ant.]
gaan (v.)
gaan (v.)
produire un son (fr)[Classe]
gaan (v.)
gaan (v.)
exercer le pouvoir sur (fr)[Classe]
conduire l'activité, l'organisation de qqch (fr)[Classe]
vérifier (fr)[Classe...]
administreren, beheren, bestieren, besturen, leiden, managen[Hyper.]
bedrijfspolitiek, bedrijfsvoering, bestiering, directielid, leiding, management - surveillance, toezicht - bedrijfsleider, coach, gerant, instructeur, instructrice, manager, oefenmeester, oefenmeesteres, opleider, opleidster, trainer, trainster - bedrijfsleider, beheerder, bestuurder, dir., dirk, gerant, manager - hoofdopzichter, opzichter, politiechef, politiecommissaris, superintendent - mentor, opzichter, promotor, studiementor, supervisor - handelbaar - supervisie-[Dérivé]
gaan (v.)
quitter durablement un lieu (fr)[Classe]
gaan (v.)
klinken, laten horen, uitklinken[Hyper.]
galm, gerommel, klokgelui - klokgelui[Dérivé]
gaan (v.)
raken; geraken tot; worden[Classe]
gaan (v.)
commencer à être (qqch) (fr)[ClasseHyper.]
raken; geraken tot; worden[Classe]
overgaan[Hyper.]
gaan (v.)
te voet gaan; loop; met de benenwagen gaan[ClasseHyper.]
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen[Hyper.]
loop - hardloopwedstrijd, loop, tippel, wandeling - pad - gang, loopje - loper, voetganger, voetgangster, wandelaar[Dérivé]
in . lopen - lopen - escorteren, eskorteren - aflopen, in... lopen, lopen - afstappen, banjeren, stappen, stiefelen - in . lopen[Domaine]
karren, omrijden, rijden[Ant.]
gaan (v.)
doen, gebeuren, uitvoeren, verrichten[Hyper.]
tevoorschijn komen het[Dérivé]
gaan (v.)
réussir (fr)[Classe]
parvenir à, réussir (fr)[Classe]
gaan (v.)
courir (fr)[Classe]
(rennen; hardlopen; koers; race; wedloop; rensport)[termes liés]
concurreren, mededingen, meedingen, meten, rivaliseren, rivalizeren, vechten, wedijveren[Hyper.]
track - hardlopen, koers, race, rennen, rensport, wedloop - racer, renner - bolide, coureur, hardrijder, koersauto, raceauto, racewagen - kamp, match, ontmoeting, sportwedstrijd, treffen, wedkamp, wedstrijd, wedvlucht - wedloop, wedren - wedloop, wedren - estafetteloper, hardloopster[Dérivé]
gaan (v.)
gaan (v.)
faire référence à qqch (fr)[Classe]
gaan (v.)
gaan (v.)
gaan (v.)
vergelijken[Hyper.]
gaan (v.)
overhellen; schuin aflopen; afhellen; schuin staan[ClasseHyper.]
scheef, schuin[Etre+Attribut]
aanbrug, helling, hoogteverschil, niveauverschil, oprit, pontbrug, pontklep - glooiing, helling, slagzij - helling, hellingsgraad, richtingscoëfficiënt, schoot, schuine stand, schuinte - hoogte, spoed, toonhoogte - glooiing, helling, hellingsgraad, richtingscoëfficiënt, schuinte, val - angle of inclination, inclination (en) - inclination, inclination of an orbit (en) - angle of dip, dip, inclination, magnetic dip, magnetic inclination (en)[Dérivé]
gaan (v.)
gaan (v.)
gaan (v.)
gaan (v.)
gaan (v.)
sell (en)[Similaire]
gaan (v.)
kijken; zien[ClasseParExt.]
entendre (fr)[ClasseParExt.]
bijwonen; erbij zijn; aanwezig zijn bij[ClasseHyper.]
(spektakel; schouwspel; vertoning), (toekijker; viewer; toeschouwer; getuige; wachter), (publiek)[termes liés]
assemblée, réunion (fr)[DomaineCollocation]
gaan (v.)
être en harmonie avec qqch (fr)[Classe]
gaan (v.)
sound (en)[Similaire]
gaan (v. intr.)
gaan; gaan naar[ClasseHyper.]
[ aller contre ] (fr)[Syntagme]
gaan (v. intr.)
partir, quitter un lieu (fr)[Classe]
Contenido de sensagent
computado en 0,047s