Publicitad D▼
knevelen
knevelen (v. trans.)
aanbinden, aanhechten, aanknopen, aanlengen, afbinden, beknotten, binden, breidelen, dichtbinden, dichtrijgen, gekneveld, inbinden, ketenen, knopen, knotten, kortwieken, lengen, stevig vastbinden, vastbinden, verdunnen
gekneveld (v.)
aanbinden, aanhechten, aanknopen, afbinden, binden, dichtbinden, dichtrijgen, inbinden, knevelen, knopen, stevig vastbinden, vastbinden
Publicidad ▼
Ver también
knevelen (v. trans.)
↘ aanlenging, thinner, verdunner, verdunning ≠ afbinden, losbinden, losknopen, ontstrikken
gekneveld (v.)
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
garrot (fr)[GenV+comp]
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
gekneveld (v.)
gekneveld (v.)
garrot (fr)[GenV+comp]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,046s