Publicitad D▼
gooien
donderen, keilen, knallen, kwakken, lazeren, mieteren, plenzen, slingeren, smijten, storten, werpen
Publicidad ▼
Ver también
gooien (v. trans.)
↘ worp
⇨ eruit gooien • gooien or werpen • op aan hoop gooien • op een hoop gooien • op één hoop gooien • over de balk gooien
Publicidad ▼
gooien (n.)
gooien (v.)
smijten[Hyper.]
pas, pass, salto - worp - tosser (en)[Dérivé]
gooien (v.)
transfer (en)[Hyper.]
inzending, sturen, zending - bon voyage, farewell, send-off (en)[Dérivé]
gooien (v.)
bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten[Hyper.]
ambt, ambtsbediening, arbeidsplaats, baan, bediening, betrekking, dienstbetrekking, dienstverband, functie, job, officie, officium, plaats, positie, werk, werkkring - boerderij, post, schapenfokkerij, station, stationsgebouw, wachtpost - boerderij[Dérivé]
gooien (v.)
gooien (v.)
légiférer (fr)[Classe]
gooien (v.)
gooien (v.)
uitdrukken, uiten, uiting[Hyper.]
gooien (v.)
aandrijven, bewegen, stuwen, voortbewegen[Hyper.]
gooi, worp - thrower (en)[Dérivé]
gooien (v.)
gooien (v. tr.)
snel (doen) bewegen[ClasseHyper.]
werpen; toegooien; toewerpen[ClasseHyper.]
Contenido de sensagent
computado en 0,046s