Publicitad E▼
irriteren
irriteren (v.)
beduvelen, donderen, donderjagen, donderstenen, donderstralen, du(i)veljagen, duvelen, duveljagen, ergeren, etteren, gallen, hinderen, klieren, klooien, kloothannesen, kloten, lastig vallen, lazerstralen, op de heupen werken, pesten, plagen, rotzooien, sodemieteren, storen, stoten, vallen, vervelen
irriteren (v. trans.)
jennen, judassen, koeioneren, lastigvallen, lastig vallen, negeren, nijdassen, pesten, plagen
Publicidad ▼
Ver también
irriteren (v.)
irriteren (v. trans.)
↘ boosheid, ergerlijk, irritant, irritatie, irriterend, knagend, korzeligheid, kwellend, verstoordheid
Publicidad ▼
irriteren (v.)
être importun (fr)[Classe]
ergeren, veronaangenamen, verzuren[Hyper.]
lastig, onwelkom[Etre+Attribut]
ergernis, irritatie - apenstreek, apestreek, baldadigheid, kattekwaad, kattenkwaad, kwajongensstreek, ondeugendheid, schelmenstreek - verergering - chagrijn, sacherijn - irritant, thorn (en) - driftbui, irritatie, piqué - plaaggeest - irritatie[Dérivé]
chafe (en)[Domaine]
irriteren (v. tr.)
mettre qqn en colère (fr)[Classe]
agacer (fr)[Classe]
obséder (fr)[Classe]
être inopportun (fr)[Classe]
Contenido de sensagent
computado en 0,140s