Publicitad R▼
kneusje (n.)
invalide, kneus, mislukkeling, mislukking, uitvaller, zwakkere
Publicidad ▼
Ver también
kneusje (n.)
↗ niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend ≠ boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes
kneusje (n.)
kneusje (n.)
ongelukkige, ongelukskind[Hyper.]
verliezen, verspelen - failleren, falen, feilen, floppen, knallen, misgaan, mislopen, mislukken, onderuitgaan, scheeflopen, stuklopen, tekortschieten, verkeerd gaan[Dérivé]
niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend[CeQuiEst~]
boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes[Ant.]
kneusje (n.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,062s