Publicitad R▼
knevelen
knevelen (v. trans.)
aanbinden, aanhechten, aanknopen, aanlengen, afbinden, beknotten, binden, breidelen, dichtbinden, dichtrijgen, gekneveld, inbinden, ketenen, knopen, knotten, kortwieken, lengen, stevig vastbinden, vastbinden, verdunnen
Publicidad ▼
Ver también
knevelen (v. trans.)
↘ aanlenging, thinner, verdunner, verdunning ≠ afbinden, losbinden, losknopen, ontstrikken
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
garrot (fr)[GenV+comp]
knevelen (v. tr.)
knevelen (v. tr.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,032s