Publicitad R▼
knoeier (n.)
knoeier (n.m.)
beunhaas, broddelaar, futselaar, klungelaar, knoeister, koeherder, koeherderin, kruk, modderaar, prutser, roffelaar, veedrijver, veehoeder, cowboy (anglicisme), cowgirl (anglicisme)
Publicidad ▼
knoeier (m. s.)
onbevoegde[Hyper.]
klungelen, verknoeien - blunderen, een fout maken, een vergissing maken, in de fout gaan, miskleunen, uitglijden, vergalopperen - aanmodderen, aanrommelen, afgaan, bederven, blameren, er een potje van maken, klungelen, klunzen, knoeien, mispeuteren, opschudden, opzetten, prutsen, rommelen, rotzooien, schutteren, stuntelen, verbroddelen, verbrodden, verbruien, vergallen, verhaspelen, verknallen, verknoeien, verknollen, verpesten, verprutsen, versjteren, verstieren, verzieken - blunderen, een bok schieten, een flater slaan, misdoen, misdrijven, miskleunen, strompelen - botchy, butcherly, unskillful (en)[Dérivé]
knoeier (m. s.)
personne négligente dans ce qu'elle fait (fr)[Classe]
bousiller (fr)[PersonneQui~]
knoeier (m. s.)
conducteur de bovins (fr)[Classe]
personne originaire du territoire des USA (fr)[Classe]
ruiter; paardrijdster; kunstrijder; paardrijder[ClasseParExt.]
ranch hand (en)[Hyper.]
knoeier (n.)
violist; violiste; vioolspeler; knoeier[ClasseHyper.]
violoner (fr)[PersonneQui~]
Contenido de sensagent
computado en 0,546s