Definición y significado de lappen

boeten, dokteren, herstellen, maken, redresseren, repareren, vijlen[Hyper.]

schoenmakerij, schoenmakerswinkel[Dérivé]

essuyer (fr)[Classe...]

entretenir les chaussures (fr)[ClasseParExt.]

(kous; panty; maillot; bodystocking; balletpak; gympak)[termes liés]

réparer à l'aiguille linge et vêtements (fr)[DomainRegistre]

boeten, dokteren, herstellen, maken, redresseren, repareren, vijlen[Hyper.]

piece (en)[Dérivé]

lap, ooglap, stoplap, stuk[GenV+comp]

inruilen, inwisselen, omruilen, omwisselen, ruilen, uitwisselen[Hyper.]

plaatsbekleding, plaatsvervanging - interimaris, plaatsbekleder, plaatsvervanger, reservist, substituant, substituut, vervamging, vervanger, vervangingsmiddel - transpositie - aflossing, double, doubleur, doublure, invaller, invalster, plaatsbekleder, plaatsbekleedster, plaatsvervangend, plaatsvervanger, plaatsvervangster, remplaçant, remplaçante, reserve, stand-in, substituant, substituante, substituut, vervanger, vervanging, vervangster - reserve, second-stringer, substitute (en)[Dérivé]

donner de l'argent en contrepartie d'une créance (fr)[Classe]

geven, meegeven[Hyper.]

afrekening, bekostiging, beloning, betaling, uitbetaling, vereffening, verrekening - ontvanger, remittent - betaler - afbetaling, afdracht, beloning, betaling - arbeidsloon, beloning, bezoldiging, ereloon, honorarium, inkomen, jaarinkomen, jaarloon, jaarsalaris, jaarwedde, loon, remuneratie, salaris, traktement, wedde[Dérivé]

aanslaan, er doorheen komen, er een succes van maken, erin slagen, gaan, het ver brengen, in het leven slagen, inslaan[Hyper.]

fail (en)[Ant.]

arbeiden; werken[Classe]

bezighouden, dienen, doen, functioneren, occuperen, opereren, ophouden, werken[Hyper.]

prutser - tinker, tinkerer (en) - fiddler, tinkerer (en)[Dérivé]

étoffe et tissu (fr)[Classe]

mengeling; mengsel; menging; mix[Classe]

het naaien, naaiwerk, stikwerk[Hyper.]