Publicitad R▼
Mit-... (adj.)
mit
mit (adv.)
mit ()
met, met gebruikmaking van, d.m.v., door toedoen van, m.b.v., middels, per, door middel van, via
Mischen (n.)
mengelmoes, rommel, rommeltjes, vermenging, menging, mengeling, mix, het mengen
mitmischen (v.) (Gesprächs.)
zich vergrijpen aan, zich mengen in, zich bemoeien met, misbruiken, onteren, vergrijpen, verkrachten, aanranden
mitmischen (v.)
interveniëren, bemiddelen, interfereren, tussenbeide komen, als bemiddelaar optreden, ingrijpen, interveniërend
aus sein mit (v.) (+ datif)
mit Absicht (adv.)
bewust, doelbewust, doelgericht, expres, gericht, met opzet, met voorbedachte rade, moedwillig, opzettelijk, uit moedwil, vrijwillig, welbewust, weloverwogen
mit Abstand (adv.)
bij lange, met afstand, ongetwijfeld, veel, verreweg, veruit
mit Ach und Krach (adv.) (Gesprächs.)
maar net, net, nipt, nog net, op het kantje, op het nippertje
mit aller Entschiedenheit (adv.)
mit anderen Worten (adv.)
m.a.w. (afkorting;verkorting), met andere woorden, zeg maar
mit Ausnahme von (+ datif)
mit Bargeld
mit Bedauern (adv.)
mit Befürchtung entgegensehen (v.)
als een berg opzien tegen, duchten, met schrik tegemoetzien, opkijken tegen, opzien tegen, schrikken, verschieten, vrezen
mit Beschlag belegen (v.)
mit bloßen Füßen (adv.)
mit Blumenmuster (adj.)
mit Dank (adv.)
mit dem Beinamen
mit dem Fuß stoßen (v.)
mit dem Geld herausrücken (v.)
aangeven, bezorgen, dokken (gemeenzaam), geven, opleveren, over de brug komen, overgeven, overhandigen, overleveren, uitleveren, uitspreken
mit dem Leben bezahlen (v.)
met de dood bekopen, met de dood betalen, met het leven boeten
mit dem Leben büßen (v.)
met de dood bekopen, met de dood betalen, met het leven boeten
mit dem Leben davonkommen (v.)
mit dem Mund vorneweg sein (v.) (Gesprächs.)
mit dem Namen
mit dem Schrecken davonkommen (v.)
door het oog van de naald kruipen, er goed van afkomen, met de schrik vrijkomen
mit dem Spitznamen
mit dem Titel
mit dem Tode ringen (v.)
creperen, de dood nabij zijn, de dood voor ogen hebben, op sterven liggen, op sterven na dood zijn, zieltogen
mit den Achseln zucken (v.)
de schouders ophalen, de schouders optrekken, schokschouderen
mit den Schultern zucken (v.)
de schouders ophalen, de schouders optrekken, schokschouderen
mit den Zähnen klappern (v.)
mit den Zähnen knirschen (v.)
mit der Hand (adv.)
mit der Hand waschen (v.)
mit der Hand winken (v.)
de hand opsteken, toewenken, toewuiven, toezwaaien, wuiven, zwaaien
mit der Schneckenpost
mit der Schuffel arbeiten (v.)
mit der Stoßhacke arbeiten (v.)
mit der Zeit (adv.)
mit eigener Hand (adv.)
mit einem Bein im Grab stehen (v.)
met een been in het graf staan, met een voet in het graf staan
mit einem Fuß im Grab stehen (v.)
met een been in het graf staan, met een voet in het graf staan
mit einem Preis auszeichnen (v.)
mit einem Preis versehen (v.)
mit einem Schlag
mit einem Schlag (adv.)
mit einem Wort
mit einem Wort (adv.)
mit einer Adresse versehen (v.)
mit einer Anschrift versehen (v.)
mit einer Buße belegen (v.)
mit einer Geldstrafe belegen (v.)
beboeten, beboeten met, bekeuren, een bekeuring geven, een boete opleggen, een geldboete opleggen, op de bon slingeren (informeel), prenten, verbaliseren
mit Erfolg (adv.)
met goed gevolg, met veel succes, met veel sukses, succesrijk, succesvol, suksesrijk, suksesvol
mit Freuden (adv.)
gaarne, graag, met alle plezier, met genoegen, van harte, volgaarne (literary), zielsgraag
Mit freundlichem Gruß
Met hartelijke groeten, Met vriendelijke groet, Met vriendelijke groeten
mit freundlichem Gruß
Mit freundlichen Grüßen
hoogachtend, Met hartelijke groeten, Met vriendelijke groet, Met vriendelijke groeten
mit freundlichen Grüßen
mit Fug und Recht (adv.)
mit Füßen treten (v.)
mit genauer Not (adv.)
mit gepreizten Beinen (adv.)
mit Glasscheiben versehen (v.)
mit gleicher Münze heimzahlen (v.)
mit großem Erfolg
mit großem Erfolg (adv.)
met goed gevolg, met veel succes, met veel sukses, succesrijk, succesvol, suksesrijk, suksesvol
Mit Gruß und Kuß
Mit Gruß und Kuß (adv.)
mit gutem Grund (adv.)
mit heiler Haut (adv.)
heelhuids, onbeschadigd, ongedeerd, ongehavend, ongeschonden, schadeloos
mit heiler Haut davonkommen (v.)
Mit herzlichen Grüßen
Met hartelijke groeten, Met vriendelijke groet, Met vriendelijke groeten
mit Hilfe von (+ datif)
mit Holz verkleiden (v.)
mit Karacho (adv.)
mit knapper Not (adv.)
amper, bijna niet, maar net, nauwelijks, net, nipt, nog net, op het kantje, op het nippertje, ternauwernood
mit knapper Not davonkommen
mit knapper Not davonkommen (v.)
door het oog van de naald kruipen, er goed van afkomen, met de schrik vrijkomen
mit Mängeln (adv.)
defectief, defektief, gebrekkig, mankementen vertonend, met gebreken, ondeugdelijk
mit Mängeln behaftet sein (v.)
gebreken vertonen, mankementen vertonen, niet goed in elkaar zitten, rammelen aan alle kanten
mit Mannschaften versehen (v.)
mit Maßen (adv.)
mit Möbeln ausstatten (v.)
mit Mühe (adv.)
mit Nachdruck
mit nackten Füßen (adv.)
mit Proviant versorgen (v.)
mit Rückwirkung (adv.)
mit Schrecken entgegensehen (v.)
als een berg opzien tegen, duchten, met schrik tegemoetzien, opkijken tegen, opzien tegen, schrikken, verschieten, vrezen
mit schweren Folgen (adj.)
mit sich bringen (v.)
bezorgen, met zich meebrengen, stichten, ten gevolge hebben, tot gevolg hebben, veroorzaken, verwekken
mit Spannung (adv.)
bang, bezorgd, in spanning, ongemakkelijk, ongerust, vol spanning
mit Stärke bearbeiten (v.)
mit Steuer belegen (v.)
mit Steuern belegen (v.)
mit Tränen bedeckt (adj.)
mit Vergnügen (adv.)
gaarne, graag, met alle plezier, met genoegen, van harte, volgaarne (literary), zielsgraag
mit vollen Händen ausgeben (v.)
mit Vorbedacht (adv.)
mit Vorbehalt
mit Vorräten versorgen (v.)
Mit vorzüglicher Hochachtung
mit Waffen versehen (v.)
mit Wasser verdünnen (v.)
mit Widerwillen (adv.)
met tegenzin, niet graag, ongaarne, onwillig, tegen heug en meug, tegen wil en dank
mit Wissen von (+ datif)
sich schreiben mit (v.) (Gesprächs.)
corresponderen, corresponderen met, een briefwisseling voeren met, een correspondentie voeren met, een korrespondentie voeren met, korresponderen, korresponderen met, schrijven, schrijven met
sich stehen mit (v.) (+ datif)
boteren tussen, het kunnen vinden met, klikken tussen, kunnen opschieten met, overweg kunnen met
zu tun haben mit
zu tun haben mit (v.)
sich mischen in (v.) (+ accusatif)
aanranden, misbruiken, onteren, vergrijpen, verkrachten, zich bemoeien met, zich mengen in, zich vergrijpen aan
Publicidad ▼
Ver también
Mischen (n.)
↗ melieren
mischen (v. trans.)
mitmischen (v. intr.)
↘ Ausruf, Eingreifen, Einmischung, Einschreiten, Fürsprache, Intervention, Vergewaltigung, Vermittlung
Mit. (adj.)
colleague, confrere, fellow (en)[Dérivé]
Mit. (adj.)
préfixe d'origine latine (fr)[Classe]
(Simultaneität; Simultanität; Gleichzeitigkeit)[termes liés]
mit (prép.) [abjagen , abkaufen , münden in , reichen , verdanken , zusprechen]
préposition marquant le moyen (fr)[ClasseHyper.]
mit (prép.)
mit[Classe]
mit (prép.)
mit[Classe]
mit (prép.)
für[Classe]
mit (prép.)
(espace) au-dessus de (fr)[Classe]
mit (prép.)
prép marquant la forme (fr)[Classe]
préposition marquant le moyen (fr)[Classe]
mit[Classe]
prép marquant la manière (fr)[Classe...]
mit (prép.)
qui contient qqch (fr)[ClasseHyper.]
Mischen (n.)
Verfehlung; Mißdeutung; Fehlschlag; Fehlgriff; Kunstfehler; Mißgriff; Versehen; Irrtum[Classe]
chose désordonnée (fr)[ClasseParExt.]
Mischen; Mischung; Gemisch[ClasseHyper.]
hétérogène (fr)[Caract.]
Mischen (n.)
Vermischung; Vermengen; Vermischen; Vermengung; Mengen; Mischen[ClasseHyper.]
opération sur les gaz (fr)[DomaineCollocation]
mêler (fr)[Nominalisation]
Mischen (n.) [pejorative]
Mischen (n.)
Kombination, Verbindung[Hyper.]
beimengen, einrühren, hinzufügen, mischen, mixen, vermengen, vermischen - verbinden - admix (en) - mix (en) - melieren, mischen - angliedern, fusionieren, mischen, sich zusammenschließen, sich zusammentun, vermischen, verrühren - mischen, zusammenmischen, zusammenschütten[Dérivé]
mischen (v.)
mischen (v.)
desegregate, integrate, mix (en)[Similaire]
mischen (v. tr.)
mêler (fr)[Classe]
mêler (fr)[Classe...]
(Tohuwabohu; Unordnung; Auflösung), (einstufen; eingruppieren; in Gruppen einordnen)[termes liés]
jeu de cartes (fr)[DomaineCollocation]
manipulate (en)[Hyper.]
Schlurfen,das Mischen - Mischen - Mischung - shuffler (en)[Dérivé]
mischen (v. tr.)
pétrir (fr)[Classe]
mischen (v. tr.)
se mêler, s'unir (fr)[Classe]
bewegen[Hyper.]
Ganzes - Mischen - Mischung - amalgam (en) - amalgamator (en) - amalgamative (en)[Dérivé]
mitmischen (v. intr.) [Gesprächs.]
mitmischen (v. intr.)
agir dans une action en cours (fr)[Classe]
dispute (fr)[termes liés]
(Simultaneität; Simultanität; Gleichzeitigkeit)[Caract.]
aide (fr)[DomaineCollocation]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,141s