Publicitad R▼
neerkomen
aankomen, landen, neerploffen, neerstorten, terechtkomen, uitlopen op, vallen
neerkomen (v. intr.)
aankomen, afdalen, afhangen, afhangen van, afhankelijk zijn van, bergaf gaan, bergafwaarts gaan, bezorgen, dalen, iemands taak zijn, impliceren, liggen, meebrengen, naar beneden gaan, neerdalen, neergaan, neerslaan, stichten, vallen, vastzitten, vervallen, verwekken
Publicidad ▼
Ver también
neerkomen (v. intr.)
↘ benedenwaarts, neergaand, weer naar beneden gaan ↗ bewerker, oorzaak, veroorzaker
Publicidad ▼
neerkomen (v. intr.)
neerkomen (v. intr.)
neerstorten; neervallen[Classe]
se déplacer de haut en bas (fr)[Classe]
neerkomen (v. intr.)
neerkomen (v. intr.)
neerkomen (v. intr.)
necessitate (en)[Hyper.]
implicatie - suggestief[Dérivé]
Contenido de sensagent
computado en 0,015s