Publicitad R▼
nieuweling
nieuweling (n.m.)
bedenker, beginneling, beginner, broekje, debutant, debutante, feut, geestelijk vader, groene, groentje, grondlegger, grondlegster, leerling, melkmuil, neofiet, neomist, nieuwelinge, nieuwkomer, novice, noviet, oprichter, oprichtster, peetvader, starter, stichter, stichtster, vlasbaard
Publicidad ▼
Ver también
nieuweling (n.m.)
↗ baseren, instellen, institueren, oprichten, opzetten, stichten ≠ connaisseur, deskundige, deskundoloog, expert, gevorderde, kenner, routinier, schatter, specialist, taxateur, taxatrice
nieuweling (m. s.)
nieuweling (m. s.)
personne qui a fondé qqch (fr)[ClasseHyper.]
brein, initiatiefnemer, initiator - maker, producent, scheppend, schepper, schepster, vervaardiger[Hyper.]
aanvangen, beginnen, opstarten, starten - aanstellen, aanwijzen, benoemd, benoemen, designeren, maken, nomineren, opwerpen, vestigen - baseren, instellen, institueren, oprichten, opzetten, stichten[Dérivé]
nieuweling (m. s.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,094s