Definición y significado de ordine

ordine (n.)

bestelling, bevel, opdracht, orde, rangorde, volgorde, gebodsbepaling, rangschikking, klassifikatie, classificatie, kwalificatie, plaatsing, order, placement, tafelschikking, vereniging, belangenorganisatie, belangenvereniging, sportbond, instelling, zending, missie, boodschap, aanstellingsbrief, benoeming, benoemingsbrief, roeping, familie, geslacht, kommando, gebod, commando, dictee, sommering

ordine (n.) (biologia)

orde

ordine (n.) (chiesa)

nonnenorde, zusterorde, orde, kloosterorde, geloofsgemeenschap, sekte

ordine () (figurato)

orde, ordelijkheid, netheid

ordine ()

assignatie, cambio, wisselbrief, wissel, machtiging

assegno all'ordine (n.)

cheque aan order, ordercheque

dare ordine (v.)

opdracht geven, order verlenen

di prim'ordine (adj.)

eersteklas, excellent, prima, topklasse, uitmuntend, uitstekend, van wereldformaat, van wereldklasse, voortreffelijk

di second'ordine (adj.)

tweede klas, tweederangs

disturbatore dell'ordine (n.)

oproerkraaier, oproerkraaister, ordeverstoorder, ordeverstoorster

disturbatrice dell'ordine (n.)

oproerkraaier, oproerkraaister, ordeverstoorder, ordeverstoorster

essere all'ordine del giorno (v.)

aan de orde van de dag zijn, duidelijk zijn, schering en inslag zijn, vanzelfsprekend zijn, voor de hand liggen, voor zichzelf spreken

essere in ordine (v.)

goed zijn, in orde zijn

(in ordine) (adj.)

in orde, netjes

(in ordine) (adv.)

netjes

in ordine

op zijn plaats

in ordine (adj.)

in orde, onomwonden

in ordine (adv.)

ordelijk

metter in ordine (v.)

in orde brengen, in orde maken, ordenen

mettere in ordine (v.)

beredderen, in orde brengen, in orde maken, opruimen, ordenen, redderen

mettere in ordine alfabetico (v.)

alfabetisch rangschikken, alfabetiseren, alfabetizeren

non essere in ordine (v.)

niet in orde zijn

nuovo ordine (n.)

nabestelling

ordine bancario (n.)

automatische afschrijving, doorlopende order

ordine cavalleresco (n.)

ridderorde

ordine corinzio (n.)

Corinthische orde

ordine degli avvocati (n.)

advokatuur, balie

ordine del giorno (n.)

agenda, agendapunt, dagorde, programmapunt, punt op de agenda

ordine del giorno* (n.)

agenda

ordine dorico (n.)

Dorische orde

ordine ionico (n.)

Ionische orde

ordine mammut (n.)

mammoetorder

ordine monastico (n.) (chiesa)

kloosterorde  (godsdienstig), monnikenorde  (godsdienstig), nonnenorde  (godsdienstig), zusterorde  (godsdienstig)

ordine permanente (n.)

automatische afschrijving, doorlopende order

ordine ripetuto (n.)

nabestelling

ordine urgente (n.)

spoedbestelling, spoedopdracht, spoedorder

parola d'ordine (n.)

consigne, devies, herkenningswoord, kenspreuk, kreet, lijfspreuk, parool, password, schibbolet, sjibbolet, wachtwoord, wapenspreuk, woord, zinspreuk

parola d'ordine* (n.)

wachtwoord

richiamare all'ordine (v.)

terugfluiten, tot de orde roepen

senza ordine (adv.)

door elkaar, ongecoördineerd, ongekoördineerd, ongeregeld, onopgeruimd, onordelijk, onoverzichtelijk, ordeloos, slordig, wanordelijk

tenere in ordine (v.)

bijhouden, in orde houden, onderhouden