Definición y significado de pak

pak

bagage, berg, bundel, goed, kleren, kostuum, mantelpak, pakket, postpakket, spullen, stapel, verpakking, vracht

pak (n.)

kostuum, tailleur

pak (n. neu.)

bundel, doos, keuzepakket, kostuum, package, pakje, pakket, part, postpak, postpakket, programmapakket, standaardpakket, vakkenpakket, vrachtstuk

pakken

aangrijpen, beetpakken, benadelen, betrappen, duperen, fascineren, gebruiken, gevangennemen, grijpen, grijpen naar, houden, inmaken, inrekenen, kleven, kloppen, nemen, ontfutselen, oplopen, oppakken, pikken, snappen, vatten, verpakken, verrassen, verslaan

pakken (v.)

aankopen, beetkrijgen, beetnemen, beetpakken, bemachtigen, gevangennemen, gevangen nemen, grijpen, halen, komen, krijgen, nemen, ontvangen, vangen, vastgrijpen, vastpakken, vatten, verkregen, verkrijgen, veroveren, verwerven, winnen

pakken (v. trans.)

aan de winnende hand zijn, aangrijpen, aanhouden, aannemen, aanpakken, aanschroeven, aanvatten, aanwenden, absorberen, afdrogen, afschroeven, arresteren, bedienen, bedvogelen, beetkrijgen, beetnemen, beetpakken, behandelen, bekennen, beminnen, benadelen, benieuwen, benutten, bezigen, bibberen, boeien, bonken, bonzen, buigen, buitmaken, coïteren, consumeren, de baas zijn, de eindstreep halen als eerste, de liefde bedrijven, de overhand krijgen/hebben, doorvoeren, dreutelen, duperen, emballeren, emmeren, fascineren, figuurzagen, flensen, fleppen, fokken, gebruiken, gedupeerd, gevangennemen, grijpen, hanteren, het winnen van, implementeren, inmaken, innemen, inpakken, inrekenen, intrigeren, introduceren, invoeren, ketsen, kezen, kieren, kloppen, knarren, laden, laederen, liefhebben, minnen, nemen, nieuwsgierig maken, nuttigen, omgaan, ontfermen, opbrengen, opnemen, oppakken, opvangen, opzuigen, overgaan, overschakelen, overwinnen, palen, pezen, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, schaden, schroeven, seksen, slaan, slapen, soppen, tewerkstellen, toepassen, uitschroeven, vangen, vastgrijpen, vasthouden, vastschroeven, vatten, verbruiken, vergrijpen, verpakken, verwerken, verwinnen, vinden, vogelen, vozen, wijden, winnen, winnen van, zegevieren, bijslapen  (oud, manspersoon), cohabiteren  (literary, manspersoon), de geslachtsdaad verrichten  (literary, manspersoon), geslachtsgemeenschap hebben  (manspersoon), halen  (transports publics), naar bed gaan met  (manspersoon), neuken  (plat, ongepast, gemeenzaam, manspersoon), poepen  (plat, ongepast), slapen met  (manspersoon), vrijen  (manspersoon), wippen  (plat, ongepast)