Publicitad R▼
passen
aangaan, aanpassen, behoren, betamen, corresponderen, gaan, horen, lijken, meten, overeenstemmen, slaan op, staan, uitkomen, voegen, zitten
passen (v.)
aaneenschrijven, aaneensluiten, aansluiten, aanspelen, bedienen, behoren, besteden aan aandacht, betamen, betrekking hebben, bijschuiven, conveniëren, erbarmen, gelegen komen, helpen, hoeden, horen, in verband brengen met, invoegen, koppelen, lassen, laten voorbijgaan, liëren, linken, omkijken, ontfermen, overgooien, plaatsen, samenbundelen, samendoen, samenkoppelen, samenvoegen, schikken, sluiten, staan, synthetiseren, toebehoren, toezien, treffen, uitkomen, van pas komen, verbinden, verbinden met, verenen, verenigen, verhouden, voegen, waken, zitten, zorgen, een pass geven (sport)
passen (v. intr.)
behoren, bekomen, betamen, gepast zijn, goed passen, goed staan, horen, nauwkeurig sluiten, ogen, passen bij, staan, voegen
passen (v. trans.)
Publicidad ▼
Ver también
passen (v.)
↘ aankoppeling, aansluiting, connectie, koppeling, samengevoegd, samenkomst, samenkoppeling, samen met, samenvloeiing, samenvoeging, schakeling, vastkoppeling, verbinding, verbonden, verenigd ≠ afkoppelen, loskoppelen, ontkoppelen
passen (v. trans.)
↘ pasbeurt
⇨ bij elkaar passen • doen bijeen passen • goed passen • grote passen nemen • in elkaar passen • niet bij elkaar passen • niet passen bij • passen bij • passen op • precies bij iemand passen
Publicidad ▼
passen (v.)
passen (v.)
assembler des choses (fr)[Classe]
créer un tout par adjonction de parties (fr)[Classe]
rendre solidaire pour connecter des objets (fr)[Classe]
établir une communication entre qqn et (ou) qqch (fr)[ClasseParExt.]
établir un lien entre différents éléments (fr)[ClasseParExt.]
mettre en relation qqch avec qqch (fr)[Classe]
téléphone (fr)[DomaineCollocation]
passen (v.)
passen (v.)
passen (v.)
passen (v.)
passen (v.)
assembler des choses (fr)[Classe]
rendre solidaire pour connecter des objets (fr)[Classe]
canalisation (fr)[termes liés]
passen (v.)
frapper dans un ballon de jeu (fr)[Classe]
faire passer qqch de soi à qqch ou qqn d'autre (fr)[Classe...]
foot-ball (fr)[DomaineCollocation]
passen (v.)
accompagnement, begeleiding, begeleidingsverschijnsel[Dérivé]
vasthechten - halen, komen[Analogie]
passen (v.)
passen (v.)
convenir à qqch ou qqn (fr)[Classe]
passen (v. intr.)
convenir à qqch ou qqn (fr)[Classe]
passen (v. tr.)
kleren aantrekken; kleren aandoen; zich kleden; zich aankleden; (zich) aankleden[Classe]
expérimenter (fr)[Classe]
coudre (opérations diverses) (fr)[DomaineCollocation]
Contenido de sensagent
computado en 0,078s