Publicitad R▼
rammelen (v. intr.)
afschudden, afzwaaien, agiteren, doorschudden, drillen, heen en weer bewegen, hobbelen, in beweging brengen, klakken, kleppen, klepperen, kletteren, klikken, omschudden, rammelen met, razen, rikketikken, rocken, schokken, schommelen, schudden, slingeren, stokken, tikken, tiktakken, waggelen, wiegen, zwieren
rammelen - (v.)
Publicidad ▼
Ver también
Publicidad ▼
rammelen (v.)
klinken, laten horen, uitklinken[Hyper.]
reutel, rochel[Dérivé]
rammelen (v. intr.)
rammelen (v. intr.)
omgooien[Hyper.]
het schudden, schok - wiebeling - cocktailshaker, shaker[Dérivé]
rammelen (v. intr.)
produire des mouvements répétés (fr)[Classe]
être agité (fr)[Classe]
(automobiel; auto; wagen; kar; statusblik; schuitje; vehikel; rammelkast; brik)[termes liés]
(motor), (motorrijtuig; motorvoertuig)[termes liés]
slecht functioneren; slecht funktioneren[DomaineCollocation]
trillen, vibreren[Hyper.]
Verenigd Koninkrijk[Domaine]
rammelen (v. intr.)
rammelen (v. intr.)
rammelen (v. intr.)
rammelen (v. intr.)
être déplacé, subir un déplacement (fr)[Classe]
être agité (fr)[Classe]
(wegvak; rijstrook; rijbaan), (begaanbaarheid), (wegverkeer)[termes liés]
(menner; koetsier)[termes liés]
zwaaien[Hyper.]
wiebeling - het slingeren, rectie, regering - schommelstoel - heerschappij, rectie, regering[Dérivé]
rock, sway (en)[Domaine]
rammelen - (v.)
rammelen van de honger; hongeren; (laten) verhongeren[ClasseHyper.]
Contenido de sensagent
computado en 0,047s