Publicitad R▼
schokken (v.)
aangrijpen, aanpakken, afbetalen, afdoen, afrekenen, bekostigen, betalen, beven, bevreemden, bezoldigen, bibberen, choqueren, de bodem inslaan, dokken, drillen, epateren, gesalarieerd, hobbelen, huiveren, in de war maken, lappen, neerleggen, neertellen, offeren, onthutsen, ontstellen, ontzetten, rillen, salariëren, schuiven, shockeren, stoten, traumatiseren, trillen, uitbetalen, uitkeren, uittellen, verbazen, verbijsteren, verdoven, vereffenen, verrassen, verrekenen, verwonderen, vloeren, voldoen, voortschokken
schokken (v. intr.)
afzwaaien, heen en weer bewegen, hobbelen, rammelen, rocken, schommelen, schudden, slingeren, waggelen, wiegen, zwieren
schokken (v. trans.)
aangrijpen, aanpakken, choqueren, diep treffen, onthutsen, ontstellen, ontzetten, shockeren, van streek brengen
Publicidad ▼
Ver también
schokken (v. trans.)
schokken (v. intr.)
schokken (v.)
↘ betrokkene, bevreemdend, overrompeling, verbazingwekkend, verrassend, verrassing, verwonderlijk, wonderbaarlijk
Publicidad ▼
schokken (v.)
étonner fortement (fr)[Classe]
schokken (v.)
troubler quelqu'un (fr)[Classe...]
schokken (v.)
uitschieten[Hyper.]
beving, huivering, rilling, trilling - beverigheid, vibratie[Dérivé]
schokken (v.)
geven, meegeven[Hyper.]
afrekening, bekostiging, beloning, betaling, uitbetaling, vereffening, verrekening - ontvanger, remittent - betaler - afbetaling, afdracht, beloning, betaling - arbeidsloon, beloning, bezoldiging, ereloon, honorarium, inkomen, jaarinkomen, jaarloon, jaarsalaris, jaarwedde, loon, remuneratie, salaris, traktement, wedde[Dérivé]
schokken (v.)
faire bouger (fr)[Classe...]
désorganiser (fr)[Classe]
schokken (v.)
résister (pour un cheval) (fr)[Classe]
jeter, lancer... (fr)[Classe...]
cheval et âne (fr)[termes liés]
(achterzijde; achterste; achtereind; achterstuk; achterkant; achterdeel; rug; rugzijde)[Caract.]
omgooien[Hyper.]
schok, watje - damhert, mannetjesdier, ram, rammelaar[Dérivé]
schokken (v.)
schokken (v.)
schokken (v.)
schokken (v.)
schokken (v. intr.)
être déplacé, subir un déplacement (fr)[Classe]
être agité (fr)[Classe]
(wegvak; rijstrook; rijbaan), (begaanbaarheid), (wegverkeer)[termes liés]
(menner; koetsier)[termes liés]
zwaaien[Hyper.]
wiebeling - het slingeren, rectie, regering - schommelstoel - heerschappij, rectie, regering[Dérivé]
rock, sway (en)[Domaine]
schokken (v. tr.)
Wikipedia - ver también
Contenido de sensagent
computado en 0,047s