Publicitad E▼
scoren (n.)
scoren (v.)
aan de drugs zijn, doelpunten, een doelpunt maken, inschieten, snuiven
Publicidad ▼
Ver también
scoren (v.)
↗ drug, drugs, morfine, papaverzuur, stuff, verdovend middel, verdoving, verdovingsmiddel, witsel
scoren (n.)
speler[Hyper.]
scoren (v.)
marquer un but dans un sport de ballon (fr)[ClasseHyper.]
inlopen, terrein winnen, veld winnen, voorkomen, vooruitkomen, winnen[Hyper.]
treffer - score (en) - run - doelpuntenmaakster, doelpuntenmaker, scoren, teller - doelpunt, goal, punt, puntenaantal, puntental, puntentotaal, score, stand[Dérivé]
concurreren, mededingen, meedingen, meten, rivaliseren, rivalizeren, vechten, wedijveren[Domaine]
scoren (v.)
prendre, aspirer du tabac par le nez (sans fumer) (fr)[ClasseHyper.]
aan de drugs zijn, scoren[Hyper.]
scoren (v.)
aan de drugs zijn[ClasseHyper.]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,015s