Publicitad E▼
sjouwen (v.)
aan de boemel zijn, afbeulen, als arbeider werken, beulen, boemelen, de bloemetjes buitenzetten, doortrekken, dweilen, hengsten, kroeglopen, meeslepen, op zich nemen, pezen, pierewaaien, pintelieren, ploegen, ploeteren, pompen, rinkelrooien, sappelen, sjorren, slepen, sleuren, slieren, slijpen, sloven, stappen, torsen, voortslepen, vossen, wallebakken, zeulen, blokken (gemeenzaam)
Publicidad ▼
Ver también
sjouwen (v.)
↘ blokker, boemelaar, boemelaarster, feestganger, feestgangster, feestneus, feestnummer, feestvierder, feestvierster, fuifnummer, lolmaker, nachtbraakster, nachtbraker, pretmaker, zwoeger
Publicidad ▼
sjouwen (v.)
sjouwen (v.)
travailler durement (fr)[Classe]
(hachelijk; moeilijk; zwaar; lastig; bezwaarlijk), (moeilijkheid; moeite; moeilijkheden)[termes liés]
geploeter, gezwoeg, Labour - arbeid, corvee, geestdodend werk, geploeter, gezwoeg, hard werk, hele kluif, koeliewerk, monnikenwerk, slavenarbeid, slavenwerk, vermoeiend karwei - inspanning, krachtsinspanning, moeite, uitoefening - expeditie, lijkbezorging, onderneming, opdracht, opgaaf, opgave, project, taak, uitvaartverzorging, werklast - galeiboef, galeislaaf, grondwerker, infanteriesoldaat - kuch, ploeteraar, sappelaar, sjouwer, sloof, werkezel, werkpaard, zwoeger - arbeider, handarbeider, handarbeidster, loonarbeider, werkman - kluif, kluifje, nerd - blokker, zwoeger[Dérivé]
sjouwen (v.)
sjouwen (v.)
overbrengen[Classe]
bas (fr)[Caract.]
Contenido de sensagent
computado en 0,032s