Publicitad R▼
sluiten
aangaan, aansluiten, afgrendelen, afschaffen, afsluiten, beëindigen, besluiten, buitensluiten, dichtdoen, dichtgaan, dichtklappen, dichtmaken, een rol spelen bij, eindigen, kloppen, meespelen bij, opsluiten, resulteren, toedoen, uitkomen, uitsluiten, vergrendelen, wegsluiten
sluiten (v.)
accorderen, afbreken, afdingen, afpingelen, afsluiten, beëindigen, bepalen, besluiten, besluiten tot, binnensluiten, concorderen, congrueren, constateren, correleren, corresponderen, dichtdoen, dichten, dichtgaan, dichtklappen, dichtmaken, dingen, een einde maken aan, eindigen, evenaren, gelijk zijn, insluiten, kleuren, kooien, marchanderen, negotiëren, onderhandelen, ophouden, opsluiten, overeenkomen, overeenkomen met, overeenstemmen, passen, pingelen, rijmen, schuilhouden, sporen, stellen, stoppen, stroken, termineren, vaststellen, verband houden, verijdelen, verschuilen, verstoppen, wegsluiten, zitten
sluiten (v. intr.)
sluiten (v. trans.)
afsluiten, afzetten, dichtdoen, dichtmaken, dichtschuiven, dichttrekken, toedoen, toemaken, toeschuiven
Publicidad ▼
Ver también
sluiten (v. trans.)
↘ afsluiting, beëindiging, binding, clausuur, gesp, knipbeugel, sluiting, sluitstuk, spang
sluiten (v.)
↘ analoge, analoog, bemiddelaar, bijbehorend, corresponderend, korresponderend, mediateur, middelaar, onderhandelaar, overeenkomend, overeenkomstig, trait d'union, trait-d'union, waarde ≠ aan het werk gaan, aanvangen, afwijken, afwijken van, beginnen, beginnen te, inzetten, niet goed bekomen, ontgrendelen, ontlopen, ontsluiten, ontvouwen, opendoen, open doen, openen, opengaan, openmaken, openvouwen, openzetten, opstarten, schelen, schelen met, starten, uiteenlopen, uitvouwen, verschillen, verschillen van, zich zetten aan
sluiten (v. intr.)
⇨ de ogen sluiten voor • een accoord sluiten met • een akkoord sluiten met • een contract sluiten • een kompromis sluiten met • een lening sluiten • een overeenkomst sluiten • een overeenkomst sluiten met • een pact sluiten met • een pakt sluiten met • een verbond sluiten met • een verdrag sluiten met • in de armen sluiten • met een rits sluiten • nauwkeurig sluiten • ogen sluiten • vrede sluiten • vrede sluiten met • vriendschap sluiten • vriendschap sluiten met • weer sluiten • zijn deuren sluiten
Publicidad ▼
sluiten (v.)
convenir à qqch ou qqn (fr)[Classe]
sluiten (v.)
sluiten (v.)
se fermer (fr)[Classe]
sluiten (v.)
sluiten (v.)
aangaan; betreffen[Classe]
lucifer, luciferstokje, luizenveer, luizeveer, mat, schaakmat, zwavelstokje - overeenkomst - accordant, agreeable, concordant, conformable, consonant (en) - analoge, analoog, bijbehorend, corresponderend, korresponderend, overeenkomend, overeenkomstig[Dérivé]
check, check out (en) - afstemmen, harmoniëren, in harmonie brengen, inpassen, kleuren bij, klikken, overeenstemmen, samengaan[Domaine]
sluiten (v.)
sluiten (v.)
sluiten (v.)
helpen, veranderen[Hyper.]
beëindiging, besluit, determinatie, einde, eindiging, stopzetting, vaststelling, woordeinde - eind, einde, end, uiteinde - einde - dood, eind, einde, end - einde, ontknoping - afdoend, eind-[Dérivé]
aan het werk gaan, aanvangen, beginnen, beginnen te, inzetten, openen, opstarten, starten, zich zetten aan - aanvangen, beginnen, opstarten, starten[Ant.]
sluiten (v.)
sluiten (v.)
soigner une plaie (fr)[DomaineCollocation]
sluiten (v.)
sluiten (v.)
préparer (fr)[Classe]
sluiten (v. intr.)
interrompre le développement de qqch, arrêter qqch (fr)[Classe]
interrompre dans la durée l'existence de qqch (fr)[Classe]
cesser temporairement d'effectuer une action (fr)[Classe]
assemblée, réunion (fr)[DomaineCollocation]
magasin, boutique (fr)[DomaineCollocation]
sluiten (v. tr.)
sluiten (v. tr.)
Contenido de sensagent
computado en 0,062s