Publicitad R▼
spruiten
spruiten (n.)
spruit, spruitjes, spruitkool, usually in the diminutive plural form: spruitjes
spruiten (v. intr.)
afgeleid zijn van, afstammen, inoculeren, kiemen, knoppen, oculeren, ontkiemen, ontspruiten, ontstaan, opkomen, punten, schieten, uitkiemen, uitlopen, uitschieten, uitspruiten, voortbrengen
Publicidad ▼
Ver también
Publicidad ▼
spruiten (n.)
Famille des Crucifères (fr)[ClasseTaxo.]
feuille alimentaire (fr)[ClasseParExt.]
kool; kooltje[Classe]
spruiten (v. intr.)
apparaître : devenir distinct, manifeste (fr)[Classe]
groeien; tieren[Classe]
(knop; bloemknop)[termes liés]
(zaadkorrel; zaadje)[termes liés]
groeien, omhoogschieten, tieren, wassen[Hyper.]
bloemknop, knop - kiem[GenV+comp]
loot, scheut, spruit, uitloper - spruit - afzetsel, loot, lot, scheut, schoot, spruit, telg, uitloper, uitspruitsel - ontkieming - knopvorming[Dérivé]
germinate (en)[Domaine]
spruiten (v. intr.)
ontplooien, ontwikkelen, rijpen[Hyper.]
bloemknop - bloemknop, knop[Dérivé]
spruiten (v. intr.)
afkomst, afstamming, ascendentie, descendentie, geboorte, komaf, voorgeslacht, voorouders - afkomst, afstamming, ascendentie, bakermat, bloed, descendentie, geboorte, geslacht, komaf, nakomelingen, sibbe, voorouders, wieg - derivation (en) - afstammeling, afstammelinge, descendant, descendent, descendente, nakomeling, nakomelinge, nazaat, spruit, telg - afkomst - afgeleid, niet oorspronkelijk[Dérivé]
ontstaan - come, hail (en)[Domaine]
Wikipedia - ver también
Contenido de sensagent
computado en 0,031s