Publicitad R▼
stapelen (v. trans.)
accumuleren, cumuleren, opeenhopen, opeenstapelen, op elkaar stapelen, ophopen, opstapelen
Publicidad ▼
Ver también
stapelen (v. trans.)
↘ accumulatie, akkumulatie, cumulatie, filevorming, kumulatie, opeenstapeling, spelopbouw, stapeling, troepenconcentratie ↗ bende, berg, boel, bom, bulk, bups, hoop, instroom, kluit, kwak, lading, macht, massa, partij, portie, ruimschoots genoeg, sandwich, schep, schuif, sjees, stapel, stelletje, stoot, troep, veelheid, vracht, zooi, zootje, zwik
⇨ (op)stapelen, (over)laden, optasten • (op-)stapelen, op een hoop gooien, (vol-)laden, optasten • op elkaar stapelen • op-stapelen
Publicidad ▼
stapelen (n.)
stapelen (v. tr.)
opeenhopen; ophopen; opeenstapelen; opstapelen; op elkaar stapelen; accumuleren; (zich) opstapelen[ClasseHyper.]
opeenhopen; ophopen; opeenstapelen; opstapelen; op elkaar stapelen; accumuleren; (zich) opstapelen; bewaren; behouden[ClasseHyper.]
mettre en tas (fr)[ClasseHyper.]
opeenhopen; ophopen; opeenstapelen; opstapelen; op elkaar stapelen; accumuleren; (zich) opstapelen[ClasseHyper.]
tas (fr)[GenV+comp]
Contenido de sensagent
computado en 0,032s