Publicitad R▼
uitlopen
als gevolg hebben, leiden tot, opkomen, punten, resulteren, schieten, slijten, spruiten, uitdraaien, uitgaan, uitkomen, uitmonden, uitschieten, uitspruiten
uitlopen (v.)
uitlopen (v. intr.)
aanhebben, afdragen, afdraven, afgeven, aflopen, afremmen, blijken, blijken te zijn, breken, doorlopen, dragen, draven, galopperen, hardlopen, het huis verlaten, hollen, in draf gaan, kiemen, langer doen duren, leiden, lekken, lopen, ontkiemen, ontspruiten, opdragen, opkomen, prolongeren, rafelen, rekken, rennen, resulteren, schieten, slijten, snelheid minderen, sneuvelen, spruiten, stromen, sukkelen, uitdraaien, uitgaan, uitkiemen, uitkomen, uitmonden, uitpakken, uitschieten, uitslijten, uitstaan, uitstromen, uitvallen, uitvloeien, uitwaaieren, uitzwermen, vaart minderen, vallen, verlangzamen, verlengen, vertragen, vervloeien, vloeien, voortkomen, voortvloeien, zich ontpoppen als, vlieten (literary)
Publicidad ▼
Ver también
uitlopen (v. intr.)
↘ sleet, slijtage, slijting, vaartvermindering, vertraging ↗ bloemknop, kiem, knop ≠ sneller gaan, versnellen, voorafgaan, voorafgaan aan, voorgaan
Publicidad ▼
uitlopen
opdoemen, verschijnen, vertonen[Hyper.]
uitlopen
achterlaten, nalaten[Hyper.]
uitlopen (v.)
uitlopen (v.)
voorbijschieten[Hyper.]
uitlopen (v. intr.)
apparaître : devenir distinct, manifeste (fr)[Classe]
groeien; tieren[Classe]
(knop; bloemknop)[termes liés]
(zaadkorrel; zaadje)[termes liés]
groeien, omhoogschieten, tieren, wassen[Hyper.]
bloemknop, knop - kiem[GenV+comp]
loot, scheut, spruit, uitloper - spruit - afzetsel, loot, lot, scheut, schoot, spruit, telg, uitloper, uitspruitsel - ontkieming - knopvorming[Dérivé]
germinate (en)[Domaine]
uitlopen (v. intr.)
aangroeien, ontwikkelen, regenereren[Hyper.]
loot, scheut, spruit, uitloper - stock (en) - spruit - ontkieming[Dérivé]
uitlopen (v. intr.)
emaneren, vrijkomen[Hyper.]
effusion (en)[Dérivé]
uitlopen (v. intr.)
uitlopen (v. intr.)
uitlopen (v. intr.)
s'user (fr)[Classe]
uitlopen (v. intr.)
devenir plus lent (fr)[Classe]
uitlopen (v. intr.)
couler (se déplacer, pour un liquide) (fr)[Classe]
couler (pour un cours d'eau) (fr)[Classe]
(bloed)[termes liés]
(neus; gok; stoomfluit; tuit)[termes liés]
mucosité (fr)[termes liés]
uitlopen (v. intr.)
uitlopen (v. intr.)
uitleggen, verlengen[Hyper.]
bestendiging, prolongatie, verlenging - verlenging - verlenging - rekbaar[Dérivé]
dragen[Domaine]
uitlopen (v. intr.)
rekken, uitrekken, verruimen, verwijden[Hyper.]
flair, flare (en)[Dérivé]
uitlopen (v. intr.)
uitlopen (v. intr.)
uitlopen (v. intr.)
oplossen, rondstrooien, verspreiden[Hyper.]
omsmelten, smelten[Domaine]
uitlopen (v. intr.)
hurry, speed, travel rapidly, zip (en)[Hyper.]
het hardlopen - wedloop, wedren - hardloper, loper[Dérivé]
rennen[Domaine]
uitlopen (v. intr.)
verkrotten, vervallen[Hyper.]
sleet, slijtage, slijting - breekbaar, broos[Dérivé]
afbreken, breken[Domaine]
uitlopen (v. intr.)
Contenido de sensagent
computado en 0,047s