Publicitad R▼
uitspreiden
openzetten, smeren, spreiden, uitleggen, uitsmeren, uitstrijken, uitwrijven, uitzetten, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven
uitspreiden (v. trans.)
een rij vormen, ontvouwen, openschuiven, openslaan, openvouwen, opslaan, smeren, spreiden, uitleggen, uitslaan, uitvouwen
Publicidad ▼
Ver también
uitspreiden (v. trans.)
uitspreiden
≠ bijeenbrengen, bijeengaren, bijeenkrijgen, bijeenrapen, collectioneren, lezen, paren, rapen, samenbrengen, samenkrimpen, sparen, verenigen, vergaderen, vergaren, verkrampen, verzamelen, zich samentrekken
Publicidad ▼
uitspreiden
uitspreiden (n.)
uitspreiden (v. tr.)
uitspreiden (v. tr.)
faire couvrir une surface plus grande à (fr)[ClasseParExt.]
plaatsen; aanbrengen; installeren; neerleggen[Classe]
développer qqch de plié dans toute son extension (fr)[Classe]
entretenir le linge (opérations diverses) (fr)[DomaineCollocation]
étendoir (fr)[GenV+comp]
languit liggen, uitgestrekt liggen[Syntagme]
uitspreiden (v. tr.)
breken, delgen, losmaken, opheffen, tenietdoen[Hyper.]
opening (en)[Dérivé]
uitspreiden (v. tr.)
Contenido de sensagent
computado en 0,063s