Publicitad R▼
verprellen (v.)
irriteren, lastigvallen, plagen, jennen, judassen, koeioneren, negeren, nijdassen, pesten, lastig vallen, ontwapenen, beschamen, in verwarring brengen
verprellen (v.) (Fachsprache;Umgangssprache)
angst aanjagen, laten schrikken, aan het schrikken maken, bang maken, verschrikken, schrik aanjagen, beangstigen, schrikken, doen schrikken
Publicidad ▼
Ver también
verprellen (v. trans.)
↘ abschreckend, Angst, Angst-, Ängstlichkeit, Ärger, Bammel, Bänglichkeit, Entsetzen, Furcht, gefürchtet, gräßlich, Irritation, irritierend, lästig, leidig, nervig, Nervosität, nervtötend, Panik, reizend, Reizung, Schreck, Schrecken, schreckenerregend, schrecklich, störend, Ungehaltenheit, Verärgerung, Wut, Zorn
verprellen (v. tr.)
mettre qqn en colère (fr)[Classe]
agacer (fr)[Classe]
obséder (fr)[Classe]
être inopportun (fr)[Classe]
verprellen (v. tr.) [Fachsprache , Umgangssprache]
anfeuern, animieren, anreizen, anspornen, anstacheln, anturnen, aufwühlen[Hyper.]
frightening, terrorisation, terrorization (en) - Scheuche, Schreckbild, Schreckgespenst, Vogelscheuche - Angst, Entsetzen, Furcht, Schreck - Schreck - Angst, Ängstlichkeit, Bammel, Bänglichkeit, Entsetzen, Furcht, Nervosität, Panik, Schreck, Schrecken[Dérivé]
ängstigen, befürchten, fürchten, grauen, mit Befürchtung entgegensehen, mit Schrecken entgegensehen[Cause]
verprellen (v. tr.)
faire perdre l'attention (fr)[Classe]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,047s