Publicitad D▼
vieren
celebreren, eren, gaan, gedenken, geven, heiligen, herdenken, houden, losmaken, organiseren
vieren (v.)
celebreren, feesten, feestvieren, fuiven, misvieren, opdragen
vieren (v. trans.)
botvieren, celebreren, de vrije loop geven, laten, loslaten, toegeven aan
Publicidad ▼
Ver también
vieren (v. trans.)
↘ viering, voltrekking ↗ feest, instuif, partij, party, vreugdefeest ≠ beethebben, beethouden, bemachtigen, innemen, overmeesteren, te pakken krijgen, vasthouden, zich in het bezit stellen van
Publicidad ▼
vieren (n.)
avoir lieu (fr)[Classe...]
devenir un être, apparaître (fr)[Classe]
survenir parfois ou sans détermination mentionnée (fr)[Classe]
vieren (v.)
vieren (v. tr.)
glorifier (fr)[ClasseParExt.]
(kerkvergadering; concilie)[ClasseParExt.]
celebreren; vieren[ClasseHyper.]
vieren (v. tr.)
mateloosheid, toegeeflijkheid[Dérivé]
vieren (v. tr.)
vieren (v. tr.)
devour (en)[Classe]
feest, instuif, partij, party, vreugdefeest - feest, feestelijkheid, festiviteit - viering, voltrekking - feest, feestelijkheid, festiviteit, viering - ceremonie, ceremonieel, plechtigheid - boemelaar, celebrant, feestganger, feestneus, feestnummer, feestvierder, fuifnummer, lolmaker, pretmaker - gezagsgetrouw[Dérivé]
vieren (v. tr.)
Contenido de sensagent
computado en 0,047s