Definición y significado de wassen

qui a la consistance de (fr)[Classe]

boenwas, lak, lakverf, meubelwas, oorsmeer, was, wrijfwas[Semblable]

waxiness (en)[Dérivé]

faire sa toilette (fr)[Classe]

doen, kuisen, louteren, poetsen, reinigen, reinigend, schoonmaken[Hyper.]

golfslag, lotie, spoelwater, was, wasbeurt, wasgoed, waswater - darmspoeling, enema, klisteer, klysma, lavement[Dérivé]

wash (en)[Domaine]

volgroeien; rijp worden; tot rijpheid komen; vergrijzen; verouderen; verouwelijken; volwassen worden[Classe]

(vrucht; boomgewas; ooft; vruchtlichaam; zaadbol)[termes liés]

ontplooien, ontwikkelen, rijpen[Hyper.]

rijp[Rendre+Attrib.]

groei, groeiproces, loop, ontologie, ontwikkelingsgang, rijping, rijpingsproces, verloop, wasdom, wordingsleer, zijnsleer - groeiproces - rijpingsproces[Dérivé]

op leeftijd komen, ouder worden, oud worden, rijp worden, tot rijpheid komen, vergrijzen, verouderen, verouwelijken, volgroeien[Domaine]

blanchir le linge (fr)[ClasseHyper.]

doen, kuisen, opdoen, opruimen, reinigen, reinigend, schoonmaken, wegruimen, zuiveren[Hyper.]

golfslag, lotie, spoelwater, was, wasbeurt, wasgoed, waswater - strijkerij, wasinrichting, wasserij - het wassen, kielwater, kielzog, strijkerij, was, wasgoed, wasinrichting, wasserij - vaatwasser, wasautomaat, wasmachine - wasautomaat - wasbaar, wasecht[Dérivé]

afspoelen - wassen[Domaine]

uitwassen[Classe]

essuyer (fr)[Classe...]

aandweilen, schoonwassen, soppen, wassen, wassen en strijken, witten, witwassen[Hyper.]

afgelasten, uitwassen[Domaine]

groeien; tieren[ClasseHyper.]

ontplooien, ontwikkelen, rijpen[Hyper.]

groei, groeiproces, loop, ontologie, ontwikkelingsgang, rijping, rijpingsproces, verloop, wasdom, wordingsleer, zijnsleer[Dérivé]

opgroeien[Domaine]

aandweilen, schoonwassen, soppen, wassen, wassen en strijken, witten, witwassen[Hyper.]

mouiller abondamment (fr)[Classe]

enlever qqch à qqch en séparant (fr)[Classe]

détergent et savon (fr)[termes liés]

entretenir le linge (opérations diverses) (fr)[DomaineCollocation]

laver (fr)[DomaineCollocation]

bestaan, bevinden, steken, uitmaken, verkeren, vormen, zijn, zitten[Hyper.]

golfslag, lotie, spoelwater, was, wasbeurt, wasgoed, waswater - wasbaar, wasecht[Dérivé]

aandweilen, schoonwassen, soppen, wassen, wassen en strijken, witten, witwassen[Domaine]

aangroeien, aanwassen, groeien, meerderen, oplopen, stijgen, toenemen, verhogen, vermeerderen[Hyper.]

waxing (en)[Dérivé]

afnemen[Ant.]

plonger qqch ou qqn dans un liquide (fr)[Classe]

laver (fr)[DomaineCollocation]

badderen, baden, onderdompelen, onderduiken, onder water duiken, zich storten[Hyper.]

bad[GenV+comp]

soak, soaking (en) - weken[Dérivé]

devenir plus haut (fr)[Classe]

vernissen; glaceren[Classe]

enduire de cire (fr)[Classe]

enduire un parquet avec un produit vernissant (fr)[Classe]

entretenir les chaussures (fr)[DomainRegistre]

afdekken, afdekken met, bedekken, bedekken met, behangen, dekken, omsluieren, overdekken, overdekken met, toedekken[Hyper.]

boenwas, lak, lakverf, meubelwas, oorsmeer, was, wrijfwas - waxing (en)[Dérivé]

boenwas, meubelwas, poetsmiddel, politoer, wasbeits[GenV+comp]